BREWAEYS Luc (1959-2015)

Luc Brewaeys werd geboren te Mortsel op 25 augustus 1959. Hij was pianist en violist van opleiding, en was daarnaast ook slagwerker in het orkest van Jeugd en Muziek Antwerpen. Aan het Koninklijk Conservatorium van Brussel studeerde hij compositie bij André Laporte, piano en directie. Hij volgde zomercursussen bij Franco Donatoni in Siena en bij Brian Ferneyhough in 1982 in Darmstadt. Verder had hij persoonlijke contacten met Tristan Murail vanaf 1982 en met Iannis Xenakis in Parijs tussen 1980 en 1984.

Hij was componist in residentie bij deSingel voor het seizoen 1988-89, gastcomponist in 1989 bij de 4de Week van de Hedendaagse Muziek aan het Koninklijk Muziekconservatorium van Gent, en van 1991 tot 1992 was hij compositeur-en-résidence in de stad Saint-Nazaire. Sinds 1985 was hij werkzaam als klankregisseur bij de VRT-Radio. Van 1991 tot 1994 was hij bovendien gastdocent voor de analyse van hedendaagse computer- en elektronische muziek aan het Koninklijk Conservatorium van Brussel.

Al vanaf jonge leeftijd sleepte hij heel wat prestigieuze internationale compositieprijzen in de wacht. In 1985 won hij de derde prijs van de Europese Wedstrijd voor Jonge Componisten voor zijn eerste symfonie. Een jaar later belandde hij met hetzelfde werk op de eerste plaats in de categorie jonge componisten van de Internationale Tribune van Componisten van de UNESCO. Ook zijn tweede symfonie werd gelauwerd. Daarmee won hij de eerste prijs binnen de Wedstrijd voor Europese Componisten van de Internationale Ontmoetingen voor Hedendaagse Muziek in Metz. In 1998 kreeg hij de Blanlin-Everart Cultuurprijs van de KU Leuven, en een jaar later kreeg hij de Prijs voor Muziek van de Vlaamse Gemeenschap, en later nog de SABAM-prijs (1990) en de Prijs “Premio Musicale Città di Trieste) voor zijn derde symfonie (1991). Tijdens deze laatste jaren, meer bepaald van 1998 tot 2000, was hij werkzaam als docent compositie en orkestratie aan het Koninklijk Muziekconservatorium van Gent. In april 2001 was hij in residentie bij het ensemble I Fiamminghi en bij het Nederlandse festival “Dicht bij huis” dat plaats gaf aan 11 van zijn werken. Tijdens het seizoen 2003-2004 was hij componist in residentie bij BOZAR (Brussel). Na lid te worden van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen en Kunsten in België in 2008 is hij een jaar later te vinden in Montréal van februari tot maart om daar masterclasses te geven aan de McGill University en aan het conservatorium. Nog op zijn palmares staat de titel “musicus van het jaar” gegeven door de radiozender Klara in 2013.

Luc Brewaeys heeft veel grote opdrachten gekregen en componeerde o.a. voor Ictus, Antwerp Symphony Orchestra, Concertgebouworkest Amsterdam, Solisti del Vento en het Collegium Vocale Gent, de Beethoven Academie, het Ensemble Itinéraire, Lucas Foss, het Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen en de Koninklijke Muntschouwburg.

Luc Brewaeys overleed op 18 december 2015 na een jarenlange strijd tegen kanker.

 

Werkbespreking

Het oeuvre van Luc Brewaeys strekt zich van solowerken en kamermuziek tot groots opgezette symfonieën en opera’s. In zijn werkenlijst vallen de vele humoristische titels op. Denk maar aan Knockando, Cardhu, Talisker, Bowmore, OBAN en Laphroaig die verwijzen naar single malt whisky, of aan zijn Very Saxy voor bassaxofoon. Het jaar 1983 dient als keerpunt in het oeuvre van Brewaeys. Vanaf dan, meer bepaald met de filmmuziek voor Het raadsel van de Sfinks (1983), stoelen zijn composities op het principe van de zogenaamde “spectrale muziek”. Van zijn oeuvre voor 1983 zijn er slechts twee bewaard gebleven: Parametric Permutations voor fagot solo (1982) en Trajet voor piano (1982), ringmodulator en 11 instrumenten. Deze werken staan nog met een voet in de post-seriële traditie, hoewel Trajet al duidelijk vooruitwijst naar de latere spectrale werken doordat Brewaeys daar al grote aandacht vestigt op de klankkleur en de sterke harmonische homogeniteit.

Het spectralisme vindt zijn oorsprong bij een aantal Franse componisten uit de jaren ’70, waarvan de belangrijkste exponenten Tristan Murail, Gerard Grisey, Hugues Dufourt en Kaija Saariaho zijn. De basisprincipes van het spectralisme steunen op de fysische analyse van klankkleuren. De componisten nemen de boventoonspectra van klanken als uitgangspunt voor de constructie van hun akkoorden. Hierdoor menen zij de grens tussen klankkleur en harmonie (theoretisch gezien) te kunnen laten vervagen.

Wanneer Brewaeys dan in contact staat met Murail maakt ook hij steevast gebruik van de spectrale techniek. Dit heeft zowel invloed op de harmonie en de melodievoering, als op de instrumentatie. De harmonie is redelijk statisch en zeer homogeen. Een grondtoon wordt immers langdurig aangehouden om stelselmatig spectraal “ingekleurd” te worden. Binnen de limieten van één harmonisch spectrum is er voldoende plaats voor een subtiele harmonische verfijning. Brewaeys’ zin voor klankkleur komt in een statische harmonische omgeving goed tot zijn recht. De coherentie van zijn werken wordt naar eigen zeggen gegarandeerd door de tonale relatie tussen de grondtonen, ook en vooral wanneer complexe en dissonante akkoorden gebruikt worden. Ook de melodie wordt bij Brewaeys uit de boventoonspectra afgeleid. Hij maakt hierbij vooral gebruik van het register van boventonen 8 tot 16. Daarin liggen de hele en halve tonen van het klassieke westerse octaaf. De boventonen hoger dan 16 zijn “micro- of kwarttonen”. Deze gebruikt Brewaeys eerder als kleuraccenten en doorgangsnoten.

Ook de specifieke instrumentatie is vaak te verklaren vanuit de spectrale werkwijze. Denk maar aan het veelvuldige gebruik van “multiphonics” of van live-electronics, waarbij door middel van de computer het boventoonspectrum van de instrumenten “in real time” vervormd wordt. Wanneer de ruimte waarin het werk wordt uitgevoerd ook tot de instrumentatie telt, dient Talisker als goed voorbeeld om Brewaeys’ spectraal denken aan te tonen. Deze whiskyreferentie was bedoeld om uit te voeren in het Centraal Station van Antwerpen in 1993. De componist ging aan de slag met de ijzeren constructie die een echo van zeven seconden in staat stelt. De interactie tussen de capaciteiten van de ruimte en de bezetting (dertig klarinetten, contrabasklarinet, hoorn en acht slagwerkers) was het uitgangspunt van de compositie.

De term “spectralisme” dekt als typering voor de muziek van Brewaeys echter niet volledig de lading. Brewaeys zou zichzelf niet zijn als hij daar geen bijzondere persoonlijke toets aan zou hebben gegeven. Zo maakte hij komaf met de typische “traagheid” van het spectralisme en gaf zijn werken meer beweeglijkheid door te experimenteren met ritme en tempo. Er werd met andere woorden meer aandacht gevestigd op het retorische aspect. Voor Brewaeys begon dat met zijn Tweede strijkkwartet (1995) en OBAN (1996), waar hij met de inzet van ritme, snelheid, verrassingseffecten en een welgemikte contrastwerking een grotere energie en rijkere spanningsboog wilde creëren. In zijn recentere werk schuiven ook lyrische accenten naar de voorgrond.

Ook mag men zeker niet voorbij gaan aan het exuberante, spectaculaire karakter van Brewaeys’ muziek dat opvalt door haar retorische en theatrale schrijfwijze. Onmiddellijk springen de reusachtige bezettingen, speeltechnieken en de ongewone instrumenten (een mazouttank, badkuip of reuzenveer bijvoorbeeld), het spectaculaire gebruik van de ruimte en de bloedstollende climaxen in het oog. Wat de onorthodoxe speeltechnieken (toonloos blazen, scratching sound, enz…) betreft heeft Brewaeys zelf gewezen op zijn grote bewondering voor Helmut Lachenmann die steeds meer afstapte van het traditionele vocabularium en op zoek ging naar nieuwe klanken. Er wordt steeds gestreefd naar een zo geïntegreerd mogelijke behandeling van deze instrumenten, die vooral gebruikt worden omwille van de totaal nieuwe klankwereld die ze teweeg brengen. Opvallend is ook de bijzonder fantasierijke en efficiënte manier waarop Brewaeys het slagwerk behandelt. We hoeven maar te denken aan het enorme en exotische slagwerkarsenaal van zijn vijfde symfonie, dat bestaat uit 120 instrumenten voor minstens 10 spelers. Dit werk bevat een scherzo voor maar liefst 16 pauken. Ook in dit werk onderzoekt Brewaeys de kwaliteiten van de galm. Alleen komt daar deze keer elektronica bij aan bod. Die wordt ingezet om de echo te manipuleren.

Naast deze extraverte trekjes valt de stringente mathematische tijdsconstructie van zijn werk op. Het enige aspect van een compositie dat Brewaeys op voorhand ontwerpt is het tijdsverloop. Meer bepaald legt hij tijdsblokken vast die hij later voorziet van muziek. Niet zelden maakt hij hiervoor gebruik van de proportie van de gulden snede. Deze strenge opbouw staat nooit het expressieve karakter van deze werken in de weg, zij is er misschien zelfs de voorwaarde voor. Deze muziek is en blijft immers het werk van een extravert theaterman.

In Stolen Silence voor 13 instrumenten (2004), een kort werk voor kamerorkestbezetting, gaat een rijke, volle klank samen met een grote subtiliteit. In het geheel overheerst een “zwevend” klankbeeld dat bereikt wordt door voortdurende maatwisselingen en afwijkende onderverdelingen van de maat. De strijkers, hout- en koperblazerssecties komen nu eens zelfstandig geprofileerd naar voor, dan weer in gloedvolle klankkleurmélanges. Brewaeys bereikt bijzondere klankkleuren door het schrijven van lange trillers in de blazerspartijen, glissandi in de hoornpartij en lange passages met harmonieken in de strijkerssectie. (Gezien het spectrale karakter van het werk, komen er natuurlijk ook veel kwarttonen voor.) De korte interventies van het slagwerk zijn opvallend tegenover deze vibrerende achtergrond. Stolen Silence is geschreven als “hommage” aan 4’33’’ van John Cage. De titel is een duidelijke verwijzing naar Cage en diens stiltecompositie. De cascade van noten waaruit Stolen Silence is opgebouwd staat in scherp contrast hiermee.

 

Werklijst

Solo: Epithatium voor fluit solo (1977); Parametric permutations voor fagot solo (1982); Immer weiter, oder..? voor fagot solo (1988); Again voor elektrische gitaar solo (1988); Pyramids in Siberia voor piano solo (1989); Very saxy voor bassaxofoon solo (1990);  Jacquerie – Jacques qui rit voor hoorn solo (1991); Dirge for Dina voor sopraansaxofoon solo (1991); Le chant de la sirène voor fagot solo (1994); Attention: alto solo! voor altsaxofoon solo (1994); “…far!..” voor orgel solo (1995); Nobody is perfect ! (Michael Finnissy fifty) voor piano solo (1996); Il fiume del tempo passava… voor accordeon solo (1996); In between… voor piano solo (1997); Per Roberto F. voor altfluit solo (1997); Metastudy voor gitaar solo (1999); Si sentiva un po’ stanco… voor trompet solo (2001); Black Rock Unfolding (2009); Fred’s Hallucination voor piano solo (2009); Speechless song, seeming many, being one ‘Sonnet n° 8’ by William Shakespeare voor zangstem (2010); Per André L. 80 voor cello solo (2011); Ni fleurs ni couronnes : Monument pour Jonathan Harvey voor viool (2013)

Kamermuziek en ensemblezetting: Conuflinicty – 1 +1 = 3 voor piano en tape (1981); Het Raadsel van de Sfinks voor 5 instrumenten, filmmuziek (1983); Aouellaouellaouelle! voor viool en piano (1988); Works by George Gershwin (1988); String Quartet nr. 1 voor strijkkwartet (1989); The Zappa Album works by Frank Zappa (1989); Namk’Cotts voor vierhandige piano (1989); Knockando voor percussie en piano (1991); Antigone Lyric Tragedy (1991); Jocaste’s (grand-)daughter (1992); Le Concert, Music for a film by Samy Brunett voor negen instrumenten (1992); Unicorn Telex voor piano, elektrische gitaar, basgitaar en drums (1993); “Bowmore” String Quartet nr. 2 voor strijkkwartet (1995); Oban voor negen instrumenten (1996); Last Minute Piece (1996); Nobody is perfect ! (André Laporte sixty-five) voor vijftien instrumenten (1996); Last Minute Piece voor hobo en klarinet (1996); Les Méandres de la Mémoire voor blokfluit en piano (1997); Works by Frank Zappa (1997); Nobody is perfect ! (Lukas Foss seventy-five) voor strijkkwartet (1998); Unghöll Dubboah voor klarinet, hobo, piano/synthesizer, percussie, cello en contrabas (1998); Nobody is perfect ! (João Pedro Oliveira fourty) voor strijktrio (1999); Beyond the Deadline voor negen blaasinstrumenten (1999); Schumann’s Ghosts voor sopraan ad libitum en negen instrumenten (1999); Violacello voor altviool en cello (2000); Benché nessuno.., sorride voor veertien strijkinstrumenten (2001); Stolen silence voor dertien instrumenten (2003); Haydn? Voor strijkkwartet (2003); Utopia voor vier altviolen (2003-04)
; Hermesfanfare voor twee trompetten, drie trombones en een percussionist (2005); Mozart’s Ghosts voor zes instrumenten (2006); Nobody is perfect ! (Jonathan Harvey sixty) voor fluit, klarinet en piano (1999, rev. 2007); 3 Miniatures voor viool en cello (2008); Nobody is perfect ! voor zeven instrumenten (Frank Nuyts fifty) (2008); Cardhu voor acht muzikanten (2008); Some persistences of music 1. “Spectral”- 2. “Radiant” voor dertien muzikanten (2008); Fêtes à Tensions : (les) eaux marchent voor twintig muzikanten (2012), Eppur si muove  voor acht muzikanten (2014); On a day (2015)

Orkestwerken: “.., e poi c’era…” Symphony nr. 1 voor orkest (1985); “Komm! Hebe dich…” Symphony nr. 2 voor groot orkest (1987); Cheers voor orkest (1988); Non lasciate ogni speranza (1990);  Symphony nr. 3. Hommage voor orkest (1991); Dali’s Dream? Voor kinderorkest (1991); Kientzyphonie (Symphony nr. 4) voor saxofoon en groot harmonieorkest (1992); Only very unusual matters voor orkest en jazz-trio (1992); Talisker voor klarinet, contrabasklarinet, hoorn en twee percussionisten solo, klarinet koor en zes percussionisten (opening Antwerpen 93, creatie in Centraal Station in Antwerpen) (1993); “Laphroaig” Symphony nr. 5 voor groot orkest met 2 dirigenten en live-electronics (1993); Introduction voor Engelse hoorn en orkest (1996); Fasten Seatbelts (nightmare for orchestra) voor orkest (1997); “…breathing beyond the shadows of bells…” Symphony nr. 6 (1998); Credeva… in memoriam Franco DONATONI voor twee sopranen en orkest (2002); 5 préludes from Book I by Claude Debussy voor orkest (2002); Symphony nr. 8 voor groot orkest en vijf solo hoorns (2004); Préludes Book I by Claude Debussy voor orkest (2004); Along the Shores of Lorn voor orkest (2005); Préludes Book II by Claude Debussy voor orkest (2005); L’uomo dal fiore in bocca, opera in 1 bedrijf voor bariton, tenor en orkest (2006);  Symphony nr. 7 voor orkest (2001-02, rev. 2007); Shadows with melodies voor orkest (2008); …sciolto nel foro universal del vuoto… voor orkest (2015)

Vocaal: Réquialm voor sopraan en kamerorkest (tekst: Hans HELMS) (1989); Non lasciate ogni speranza voor sopraan, saxofoon en orkest (tekst: Dino BUZZATI) (1990); Antigone, lyrische tragedie voor vocaal kwartet, koor, 2 percussions en tape (libretto: Dirk OPSTAELE) (1991); Credeva voor 2 sopranen en orkest (1998); Come here, Ulysses voor kinderkoor en piano (2002); I’vidi / La vita fugge voor gemengd koor en piano (2003); Jocasta voor mezzosopraan, zestien instrumenten en elektronica (tekst: Elisabeth BUZZARD) (2003); Fantasia con tre canzoni populare Napoletane voor mezzo-sopraan en zes instrumenten (2007); Vogliamo inneggiare all’uomo voor vier versterkte kwartetten (2009); Speechless song, seeming many, being one voor solist en twee crotales (2010)

Elektronica: Trajet voor piano, ringmodulator en 11 instrumenten (1982); Due cose belle ha il mondo: l’amore e la morte… voor piano solo, kamerorkest en live-electronics, (1986, rev. 1988); Metallofonie voor tape (1989); Antigone Lyrics Tragedy (1991); Jocasta’s (grand-) daughter voor 2 percussionisten en tape (1992); Laphroaig Symphony n° 5 (1993); Symphony n° 6 (2000); Jocasta (2003); Painted pyramids voor piano, vijf instrumenten en live-electronics (2008); Black rock unfolding voor cello en live-electronics (2009); Double concerto voor alt/basfluit en hoornsolo, tien instrumenten en elektronische klank (2009); Ni fleurs ni couronnes: Monument pour Jonathan Harvey voor viool, ghost-viool en bellen (2013)

 

Bibliografie

– M. BEIRENS, Luc Brewaeys, asceet en veeldoener, in Muziek en Woord, nr. 336, 2002, p. 12
– M. BEIRENS, Oedipale dramatiek bij Brewaeys. Creatie van Jocasta, in Contra., jg. 3, nr. 4, 2004, p. 41-42
– G. DEFEVER, Luc Brewaeys in grote vorm, in Muziek en Woord, nr. 354, 2004, p.16-17
– M. DELAERE, Boem-Paukenslag, in Nieuwe Muziek in Vlaanderen, 1997, p.166-171
– H. HALBREICH, Les Oeuvres pour Orchestre de Luc Brewaeys, cd-boekje, CYP 2609, 1998
– Y. KNOCKAERT, Luc Brewaeys’ Talisker, in Apollo en de python – Muziekprogramma Antwerpen ’93, Antwerpen, 1993, p.50-51
– Y. KNOCKAERT, Symfonische eensgezindheid. De symfonie in het oeuvre van Brewaeys, Buckinx, Swerts en Van Hove. in Contra. jg. 3, nr. 3, 2004, p. 46-48.
– S. VAN EYCKEN, Il fiume del tempo passava. Een traject doorheen de muziek van Luc Brewaeys, in Vlaanderen, 1, 1998, p.194
– S. VAN EYCKEN, Brewaeys Luc: Bowmore (1995), in Contemporary Music in Flanders I Flemish String Quartets since 1950, uitg. dr. M. Delaere en J. Compeers, 2004, p. 25-26

 

Discografie

– Antigone, Walpurgis WPR 001
– Trajet, QUINCUNX, Megadisc MDC 7869
– Jocaste’s (grand-) daughter, Walpurgis WPR 007
– Symphonies nos. 1,2,3,5, Réquialm, Non Lasciate, ORCHESTRAL WORKS, CYP 2609
– AN INTRODUCTION TO LUC BREWAEYS (Champs d’Action), Megadisc MDC 7827/28
– Preludes by Claude Debussy (integral version) Recomposition for orchestra of Books 1 & 2, Talent DOM

 

Uitgever

CeBeDeM (werkzaam van 1951 tot 2015)

 

 

© MATRIX
Teksten van Koen Renders, Jan Vandenhouwe, Rebecca Diependaele, Sara Smalbrugge en Jenske Vanhaelemeersch
Laatste aanpassingen: 2019