BRUYLAND Paul (1944)

Paul Bruyland werd geboren te Oudegem op 23 juni 1944. Tijdens zijn middelbare studies volgde hij zijn eerste lessen piano. Hij behaalde het diploma koster-organist aan de Bisschoppelijke normaalschool te Sint-Niklaas, om daarna zijn muziekstudies verder te zetten aan het Lemmensinstituut te Mechelen. In 1965 verhuisde hij naar Gent en volgde er les aan het Koninklijk Muziekconservatorium. Daar behaalde hij de eerste prijs voor notenleer, harmonie, praktische harmonie, contrapunt, fuga en compositie.

Ondertussen was Paul Bruyland ook verbonden als organist aan de Sint-Michielskerk te Gent en later aan de O.-L.-Vrouwkerk van Mariakerke. Van 1971 tot 1981 doceerde hij praktische harmonie aan de pedagogische afdeling van het Koninklijk Muziekconservatorium te Gent.

Momenteel is Bruyland werkzaam als leraar notenleer, harmonie en begeleidingspraktijk aan de muziekacademie van Gentbrugge. Hij is ook organist te Mariakerke en dirigent van het kamerensemble Animando.

In 1973 won hij de Tenuto compositiewedstrijd met Orkeststudie voor symfonisch orkest. In datzelfde jaar, evenals in het jaar 1979, ontving de componist een aanmoedigingspremie van de provincie Oost-Vlaanderen. Met Vlaamse Dansen voor Harmonieorkest won Bruyland in 1990 de SABAM-prijs. Hij kreeg compositieopdrachten van BRT 3, Fedekam en de Rode Pomp.

 

Werkbespreking

Met zijn Orkeststudie voor symfonisch orkest (1972) werd Paul Bruyland laureaat van de Tenuto-compositiewedstrijd. Het Allegro wordt gekenmerkt door een jagende ritmiek waarbij de componist vaak naar climaxen toe werkt. De kopers spelen hierbij een zeer belangrijke rol. In het rustige en melodische Lento wordt een thema opgebouwd vanuit een halve toonafstand. De jachtige ritmiek uit het Allegro komt ook terug in het Presto dat het slotdeel van de Orkeststudie vormt.

In de Serenata voor strijkers, fluit, piano, xylofoon en slagwerk (1974) wordt de nadruk vooral gelegd op de klankkleur en de vrije en asymmetrische ritmiek. Klankkleuren worden bijvoorbeeld weergegeven door flageolettonen in de strijkers, trillers in de fluit en verspreide akkoorden in de piano en xylofoon. Ook in Triton (1998) is klankkleur een belangrijk element. Dit duet voor twee violen, opgebouwd volgens een ABA-structuur, refereert naar een soort onderwaterklank, zoals Bruyland het zelf beschrijft. Het werk is geschreven in opdracht van De Rode Pomp. Het bevat drie delen waarvan het tweede als een soort middelpunt fungeert waarrond twee naar elkaar verwijzende delen geplaatst zijn. Daarbij vormen ritme (de continue stroom van achtste en zestiende noten), tempo (Lamentoso en Agitato) en toonhoogte de belangrijkste punten van gelijkenis.

In 1996 schreef Bruyland zijn eerste Strijkkwintet. Naast de traditionele bezetting is ook de vorm traditioneel. Het werk bestaat namelijk uit vier delen: Allegro Moderato, Lento, Recitativo en Allegro. In het eerste deel wordt vooral de nadruk gelegd op het ritmisch spel: door middel van syncopes en tegentijden creëert Bruyland een overlappende structuur waarbij de sterke tellen soms minder waarneembaar zijn. Het trage Lento is opgevat als een ABA-vorm waarbij het A-deel telkens met sourdine gespeeld wordt. In deel drie (Recitativo) heeft er meestal één stem (soms twee) de hoofdrol, terwijl de andere begeleiden. Het valt op dat de dynamiek in dit deel overwegend piano is. Het laatste deel, Allegro, is weer heel ritmisch en klimt op het einde naar een climax toe.

In het eerste deel (Koraal en fuga) van het pianotrio Trio Nr. 1 verwijst Bruyland naar verschillende technieken uit de barok. Het werk uit 1998 vangt aan met een koraalzetting die overgaat in een fugatisch deel. Dit aantrekkingsspel tussen koraal en fuga wordt gedurende het hele deel verder uitgewerkt. Terwijl in het eerste deel de drie stemmen evenwaardig zijn, heeft de piano in het tweede deel (Tranquillo) slechts een begeleidingsrol. De viool en cello bouwen hier langzaam een melodie op, waarbij drie maal geprobeerd wordt een climax te bereiken. De eerste twee pogingen breken telkens bruusk af, pas op het einde kunnen de viool en cello hun doel bereiken. Het derde deel (Allegretto) wordt gekenmerkt door een constante lijn van zestiende noten die in de verschillende stemmen wordt doorgegeven. Pas op het einde van het deel wordt deze vloeiende stroom doorbroken.

Summertime is geschreven voor fluit, cello, accordeon en piano. Dit werk uit 2001 bestaat uit drie delen. Het eerste deel (Moderato) is eerder kort en kenmerkt zich vooral door een continue stroom van snelle noten. Het Allegro Moderato is ritmischer en klinkt daardoor ook opgewekter dan het eerder treurig aandoende eerste deel. In dit tweede deel is een constante puls van achtste noten aanwezig die in de verschillende stemmen doorgegeven wordt. Het derde en laatste deel (Allegro) is nog pittiger en levendiger. Bruyland wisselt hier vaak van maatsoort en het tempo wordt op het einde nog opgedreven tot Allegro Molto. Door middel van snelle en gepunte ritmes creëert de componist een bijna haastige sfeer.

Eén van de recentste composities van Bruyland is Kerstcantate (2006). Deze cantate is geschreven voor het jeugdkoor Fugato uit Sint-Lieven Kolegem. Het werk bestaat uit twee delen. Het eerste deel is geïnspireerd op de stijl die Bach aanwendt in zijn cantates. Zoals Bach maakt Bruyland gebruik van contrapuntische technieken en verweeft hij verschillende melodieën door elkaar. Nog herinnerend aan Bach zijn de voortdurende ostinato’s. Na het Bach-deel volgt een kort tussenspel. Het tweede deel vangt aan met een melodieuze, zachte en tedere klankkleur. Met een zelfgemaakte tekst verklankt Bruyland hier een wiegeliedje: de geboorte van Jezus wordt zo gesymboliseerd. De tekst van het slotkoor bestaat uit zowel Latijnse als Nederlandse zinnen. De Latijnse tekst verwijst naar religieuze composities uit de barok, terwijl de Nederlandse tekst het hedendaagse symboliseert. De samenzang op het einde van de composities is nog een duidelijke verwijzing naar de passies van Bach.

 

Werklijst

Kamermuziek: Kwartet voor hout en koper (1969); Sonate voor trompet en piano (1971); 3 liederen voor sopraan of tenor en piano (1972); Een kleine ruïnemuziek voor bas en piano (1973); Serenata voor strijkers, fluit, piano, xylofoon en slagwerk (1973); Capriccio nr. 1 voor viool en piano (1975); Capriccio nr. 2 voor viool en piano (1985); Sonate voor hobo en piano (1976); Vlaamse dansen (1989, 1994, 1998); Strijkkwintet nr. 1 (1996); Trio nr. 1 voor piano, viool en cello (1998); Triton (1998); Kleine Gezelle-triptiek (1998); Sonate voor cello en piano (1999); Contrasten voor vijf instrumenten (1999); Serenade (2002); Summertime (2001)

Orkestwerken: Contrasten voor symfonisch orkest (1971); Orkest-studie voor symfonisch orkest (1972); Suite voor jeugdharmonie (1978); Pinokkio-overture (1981); De zeer kleine speeldoos (1982); Vlaamse dansen voor harmonieorkest (1990); Klein concerto voor piano en orkest (1991); Scaramuccia (2005)

Koorwerken: Gebed (1975); Requiem (1978); Psalm 150 Laudate (1979); Missa prima (1980); Barokmis (1985); Missa tertia (1987); Missa brevis (1988); Kerstcantate (2006); Klein groen koffertje (2006-2007)

Orgelwerken: Koraalvariaties op Nederlandse kerkliederen (1964-68); Toccata (1968); Kerstboek (1968); Echo-fantasia (1975); Preludium (2000); Preludium manualiter (2000)

Pianowerken: Wiegelied (1980); Marsmuziek (1981); Boerendans (1982); Ruïnemuziek (1996)

 

 

©MATRIX
Teksten van Pauline Jocqué
Laatste aanpassingen: 2007

Trekweg 63, 9030 Mariakerke

(09) 226 78 38

Partituren in MATRIX


Alle componistenfiches