CELIS Frits (1929)

Frits Celis werd in 1929 te Antwerpen geboren. Hij studeerde aan de Koninklijke Conservatoria van Antwerpen en Brussel, waar hij einddiploma’s behaalde van notenleer, harmonie, contrapunt, fuga, muziekgeschiedenis, harp en orkestdirectie. Ter vervolmaking van deze laatste discipline volgde hij een cursus aan het Mozarteum te Salzburg, en aan de Staatliche Hochschule für Musik te Keulen.

In 1946 begon hij zijn muzikale loopbaan als harpist in het orkest van de voormalige Koninklijke Vlaamse Opera te Antwerpen, een functie die hij tot 1954 uitoefende. In dat jaar werd hij eerste laureaat in een wedstrijd voor dirigenten, uitgeschreven door de Koninklijke Muntschouwburg te Brussel. Kort nadien werd hij tot enige laureaat uitgeroepen in een soortgelijke wedstrijd, ditmaal georganiseerd door de voormalige BRT. Vanuit zijn voorliefde voor de opera koos hij voor de Brusselse Muntschouwburg, waar hij tot 1959 als dirigent aan verbonden was. Nadien verwierf hij de betrekkingen van eerste dirigent en muziekdirecteur aan de Koninklijke Vlaamse Opera van Antwerpen, functies die hij van 1981 tot 1988 eveneens bekleedde aan de voormalige Opera voor Vlaanderen te Antwerpen en te Gent. Als gastdirigent trad hij op in Nederland, Frankrijk, Duitsland, Tsjechië, Slowakije, Spanje en de Verenigde Staten. Ook als concertdirigent liet hij zich volop gelden.

In 1960 werd Frits Celis benoemd tot docent notenleer aan het Koninklijk Vlaams Conservatorium van Antwerpen, waar hij twaalf jaar later ook tot docent transpositie werd aangesteld.  Als componist werd Frits Celis bekend door zijn liederen, koorwerken, kamermuziek en orkestwerken die uitgevoerd werden in meerdere Europese landen waaronder de Verenigde Staten en Japan. Hij verwierf compositieopdrachten van de BRT en het Festival van Vlaanderen. In 1992 kende SABAM hem de Fuga Trofee toe, uit erkentelijkheid voor zijn jarenlange inzet voor de Belgische muziek. Sinds 1989 legt hij zich nagenoeg uitsluitend toe op het componeren, waardoor zijn oeuvre sindsdien in aanzienlijke mate is toegenomen. Tegenwoordig schrijft hij bijna altijd in opdracht, zowel voor symfonische ensembles als voor kamermuziek- of koorgroepen.

 

Werkbespreking

Zijn eerste werken, ontstaan tussen 1949 en 1963, zijn nog uitgesproken tonaal en worden gekenmerkt door een eerder romantisch idioom. Muziek voor strijkers op. 1 (1950) is hier een voorbeeld van. Het werk baadt duidelijk in de tonaliteit, hoewel Celis toch enkele vervreemdingstechnieken hanteert, zoals interpolaties in toonaarden in tritonusverwantschap, die het tonale gevoel lichtjes ondermijnen. Het tweede deel leunt qua harmonie en lyriek sterk aan bij het werk van Benjamin Britten.

Na en periode van creatieve inactiviteit – te wijten aan tijdrovende opdrachten als dirigent – ontstond in 1966 de Elegie op. 7 voor symfonisch orkest. Het werd de eerste van een reeks atonale werken met uitgesproken expressionistische kenmerken. Om een zekere samenhang te garanderen gebruikt Celis de celtechniek, waarbij hij vanuit een drietonige cel thematische gestaltes construeert. Het concept van dit werk leunt enigszins aan bij Strauss’ Tod und Verklärung: het eerste deel drukt de strijd tegen de dood uit terwijl de tweede beweging eerder een gelaten aanvaarding van het lot uitdrukt. Deze berusting wordt weergegeven door een naar het einde toe aangehouden, als pedaal fungerende consonante drieklank.

In 1974 luidde de compositie voor kamerorkest Variazioni op.11 een nieuwe stijlperiode in die sterk aanleunt bij de principes van het serialisme. Deze schrijfwijze bleek uiteindelijk niet te beantwoorden aan Celis’ artistieke geaardheid: in toenemende mate kwam het seriële scheppingsprocédé hem, omwille van de grote cerebrale beheersing die dergelijke manier van componeren behoeft, als creatief remmend over. Na na enkele pogingen keerde hij terug naar de vrije atonaliteit. Frits Celis laat zijn melodische vinding immers liever over aan zijn intuïtie, om ze daarna pas vanuit zijn vakkennis te censureren en in te passen in een coherent geheel.

Preludio e Narrazione op.18 voor sopraan en orkest (1983) is gecomponeerd op het gedicht ‘De Ouders van Anton van Wilderode’, dat de tragische zoektocht van ouders naar het graf van hun gesneuvelde zonen beschrijft. In beide onderdelen van de compositie duikt telkens weer de verminderde kwint op die als een obsessie het hele muzikale gebeuren doorpriemt, en als dusdanig het onontkoombare fatum van de oorlog symboliseert. Met lyrische zinnen, wankele ritmische structuren en schrille melodische flarden wil Celis gevoelens van hoop, angst en onbehagen schetsen.

Deze schilderende kwaliteiten duiken ook op in Melopee op. 52 (1994), een muzikale zetting van het gelijknamige gedicht van Paul Van Ostaijen. Door middel van een voorspel, tussenspelen en een epiloog draagt de begeleiding van de (mezzo-) sopraan in grote mate bij tot de irreële nostalgische sfeer waarin het gedicht gedrenkt is. Het woord “schuiven” wordt als een obsederend gebeuren in iedere zin herhaald: het schuiven van de rivier, van de maan, de kano, enzovoort. Dit glijdende element vindt zijn weerspiegeling in het muzikaal verloop, door enerzijds uitgesponnen vocale zinnen met brede notenwaarden te componeren, en anderzijds een rustig voortschrijdende, syncopische instrumentale zetting aan te wenden. Hierdoor worden de klanken letterlijk in elkaar geschoven.

Voor een project van Arco Baleno rond Carnaval des Animaux van Camille Saint-Saëns schreef Celis Elégie pour un Faon op. 69 voor altfluit en strijkkwartet (2001). Het is een werk dat de dood van een jong ree weergeeft, en zo de jacht in het algemeen aanklaagt. Het beginthema, bestaande uit enkele stijgende intervallen, wordt op het einde van het werk in dalende intervallen herhaald, hetgeen de levenskracht en de uiteindelijke dood van het dier voorstelt. Het gebruik van de altfluit verleent het geheel een innige sfeer.

De vierdelige Sinfonia II op. 20 (1986) toont ons Celis’ kundigheid qua orkestratie, die hij mede dankzij zijn carrière als dirigent verworven heeft. Per deel wordt het thematisch materiaal telkens door een andere instrumentengroep gevarieerd: eerst komen de kopers aan bod, daarna de houtblazers, en vervolgens de strijkers – telkens in combinatie met een andere percussiegroep. In het vierde deel komt het volledige orkest aan bod. De toepassing van het cyclisch principe op het thematisch materiaal verleent de compositie een heldere en hechte structuur, en samen met het ver doorgedreven contrapunt demonstreert dit het technische vakmanschap van Frits Celis.

Deze voorkeur voor polyfone, doch transparante lijnen – net als het gebruik van de celtechniek als referentie aan het serialisme – komt nog duidelijker naar voren in Celis’ kamermuziekwerken, o.a. in het eendelige Quartetto d’Archi op. 41 voor strijkkwartet (1992), en in Quintetto voor hobo (ook althobo) en strijkkwartet op. 57 (1996). Bij dergelijke bezettingen tracht de componist steeds een gelijkwaardigheid van de verschillende stemmen te realiseren, om enerzijds een samensmelting van verschillende timbres te verkrijgen, en anderzijds aan de uitvoerders een boeiende opdracht toe te vertrouwen.

Frits Celis componeert niet alleen voor zichzelf, maar wil vooral een gemotiveerd en gevormd publiek bereiken: “het doel is beluisterd worden”. Hij is van mening dat niet alleen de toehoorder maar ook de hedendaagse componist zelf een zekere schuld treft voor het ontstaan van de beruchte kloof tussen hen beiden: hedendaagse muziek die vooral cerebraal is geconcipieerd, wordt immers vaak als wanklinkend en chaotisch ervaren, zelfs door de ernstige muziekliefhebber. Vanuit dit perspectief hanteert Frits Celis een toegankelijk lyrisme, en schuwt hij allerminst de consonant als expressief medium binnen zijn atonale klankwereld. Zijn artistieke integriteit valt echter nooit ten prooi aan enige vorm van commercialiteit. Daarnaast mijdt hij ook het experiment of het effect als uitgangspunt, omdat de oprechte en welwillende luisteraar daar volgens hem zelden een beklijvende boodschap aan heeft.

 

Werklijst

Vocaal: Vier liederen op. 2 (1950-58); De geestelijke bruiloft op. 4 (1953); Tien notenleerlessen met pianobegeleiding (1960-70); Ballade voor drie stemmen (1968); Drei Lieder op. 17 voor iedere stemsoort met pianobegeleiding (1981); Preludio e Narrazione op. 18 voor sopraan en symfonisch orkest (tekst: Anton Van Wilderode) (1983); Let Us Be Happy op. 46 nr. 1-3 voor drie gelijke stemmen a capella (1993); Melopee op. 52 voor (mezzo-) sopraan en strijkkwartet of fluit (ook altfluit), basklarinet, viool, altviool, cello, piano en percussie (vibrafoon en hangend bekken) (tekst: Paul van Ostaijen) (1994); Tijdkrans I en II op. 53a en op. 53b voor sopraan en strijkkwartet (1995); Dit voetje en dat voetje op. 54 nr. 1 voor tweestemmig kinderkoor met pianobegeleiding (1995); Slaapt, slaapt, kindtje slaapt op. 54 nr. 2 (1998 en 2004); Mon ami op. 46 nr. 5 (2001); De meneer van hiernaast op. 74 (2005); Als een bries op. 75 (2005); Tarquinia op. 76 (2005)

Orkest: Muziek voor strijkers op. 1 (1949-1950); Herfst voor kinderkoor, piano en orkest (1953); Elegie op. 7 voor symfonisch orkest (1966); Drie symfonische bewegingen op. 8 voor symfonisch orkest (1969); Variazioni op. 11 voor kamerorkest (1974); Sinfonia I op. 14 (1979); Cantilena op. 16 voor symfonisch orkest (1980); Sinfonia II op. 20 voor slagwerk en symfonisch orkest (1983); Sinfonia II op. 20 (1986); Sinfonia III op. 22 (1987); Sinfonia IV op. 28 (1989-90)

Kamermuziek: Sonate voor viool en piano nr. 1 op.3 (1948-52); Musica a quattro mani op. 1b (1951-1994); Trio voor viool, cello (of altviool) en piano op. 5 (1958); Sonate voor cello en piano nr. 6 (1962-63); Intrada e toccata op. 9 (1972); Episodes op. 10 (1973); Variazioni op. 11 (1974); Notturno e danza op. 12 (1977); Trio op. 13 (1977); The Prisoners op. 15 (1979); Musica per undici op. 19 voor tien percussionisten en synthesizer (1984); Sontaina op. 21 voor houtblazerstrio (1986); Quartetto I op. 24 voor fluit (eventueel klarinet), viool, altviool en cello (1987); Incantations op. 22b voor klarinetensemble (1987); Hypokriete treurmuziek op. 23 voor koperkwintet (1987); Quartetto I op. 24 voor fluit, altviool en cello (1987); Miserere op. 25 voor kamerorkest (1988); Un nome… con variazioni op. 26 voor obligate fluit en kamerorkest (1989); Da uno a cinque op. 27 voor basklarinet en strijkkwartet (1989); Hymne (aan August de Boeck van Merchtems op. 29 (1990);Introduzione e scherzo op. 30 voor 2 fluiten, 2 hobo’s, 2 klarinetten, 2 hoorns, 2 fagotten (1990); Concerto grosso op. 31 voor strijkkwartet en strijkorkest (1990); Divertimento op. 32 voor blaaskwintet (1990); Due Inventioni op. 33 voor trombone of klarinet, 2 violen, altviool, cello en contrabas (1991); Sonata op. 34 voor basklarinet en percussie (1991); Duo Concertante op. 35 voor altfluit en chitarra (1991); Ode aan Claude Debussy op. 36 voor kamerorkest (1991); Capriccio op. 37 voor trompet, hoorn en tenortrombone (1992); Concertino op. 38 voor fagot, viool, altviool en cello (1992); Rapsodia op. 39 voor trompet of klarinet en piano (1992); Octuor op. 40 voor 2 hobo’s, 2 klarinetten, 2 hoorns en 2 fagotten (1992); Quartetto d’Archi op. 41 voor strijkkwartet (1992); Chimes op. 42 voor fluit en piano (1993); N’ fluiten-echtpaar… op. 43 voor 2 fluiten (1993); Musica Quasi Eroica op. 47 voor 2 trompetten, hoorn, trombone en contrabas tuba (1993); Fantasia op. 45b voor strijkorkest (1993); Fantasia sopra qualche vecchie canzoni Fiamminghi op. 45 voor fluit, klarinet, hoorn en fagot (1993); Notturno op. 44 voor hobo en harp (1993); Il canto della piccina sirena op. 48 voor strijkkwartet (1994); Elegie voor Willy op. 50 voor 4 fagotten en 4 basklarinetten (1994); Preludio, scherzo e finale op. 51 voor fluit, klarinet, viool, altviool, cello, contrabas en piano (1994); Fantasia op. 45c voor 4 klarinetten (1994); Sonata nr. 2 op. 49 voor viool en piano (1994); Elegie voor Willy op. 50 voor vier fagotten en vier basklarinetten (1994); (1994); Spilliaert-triptiek op. 55 voor viool en piano (1995); Quintetto op. 57 voor hobo (ook althobo) of klarinet en strijkkwartet (1996); Melopee op. 52 Contemplazioni op. 56 (1996); Quintetto op. 57 (1996); Preludio, Toccata, ed Epilogo op. 58 (1996); Sinfonia Concertante op. 59 (1996); Meditatie op. 60 nr. 1 (1997); Fantasia op. 45d (1997); Kareol op. 51 voor Engelse hoorn en piano (1997); Kareol op. 61a-d (1997-1998); Episodes op. 10b (1998); Concerto op. 38b (1998); Barcarolle op. 60 nr. 2 (1998); Visioni op. 64 (1998-99); Elegie voor Willy op. 50b voor 4 altviolen (1999); Cinque canzoni op. 65a-b (1999); Odissea I en II op. 66 (1999); Rijmelarijtje op. 46 nr. 4 (2000); Letterphantasy op. 46 nr. 4 (2000); Invocazioni op. 68 (2000); Elégie pour un Faon op. 69 voor altfluit en strijkkwartet (2001); Odissea III op. 70 (2001); Sonate op. 71 (2002); three Shakespeare poems op. 72 (2003); Sonate voor basklarinet en piano op. 73 (2004-2005)

 

Bibliografie

– H. STUBBE, Het gummetje van Frits Celis, in Muziek en Woord, december 1987, p. 4
– F. VERDONK, Frits Celis, een lyricus van vandaag, in Muziek en Woord, oktober 1994, p. 6-7
– D. VON BOLBORTH-DANYS, art. Celis, Frits, in The New Grove Dictionary of Music and Musicians, uitg. dr. S. SADIE, Londen, 2001
– C. WILLEKENS, Frits Celis: de componist als bemiddelaar, in De Scene, maandblad van de Vlaamse Opera, januari 1991, p. 6-9

 

Discografie

– FRITS CELIS (BRTN Philharmonisch Orkest o.l.v. Fernand Terby; sopraan: Jacqueline Van Quaille), Phaedra (In Flanders’ Fields, vol. 3) 92003
– Quintetto, CHAMBER MUSIC (Moscow Chamber Soloists; hobo en Engelse hoorn: Piet Van Bockstal), Phaedra (In Flanders’ Fields, vol. 14) 92014
– Kareol per oboe alto e orchesta op. 61b (Czech Virtuosi Chamber Orchestra), Phaedra (In Flanders’ Fields, vol. 29) 92029
– FRITS CELIS: WORKS FOR STRINGS (Spiegel-kwartet), René Gailly 87169
– Quartetto I op. 24, IDENTITIES: 20TH CENTURY CHAMBER MUSIC FOR FLUTE AND STRING QUARTET (Arco Baleno), René Gailly-Dexia 87169
– Introduzione e Scherzo op. 30, WORKS FOR BASSOON, DEDICATED TO FRANCIS POLLET (I Solisti del Vento), 9901
– Il canto della Piccina Sirena op. 48, HARMONIES NOUVELLES EN 12 MOUVEMENTS POUR L’EUROPE (Quatuor Arte del Suono), Pavane ADW 7321
– Elégie pour un Faon op. 69, CARNAVAL DES ANIMAUX (Arco Baleno), Dexia CX4003
– Da uno a Cinque, BASS CLARINET: SCHOECK, MESSIAEN, CELIS EN ERDMANN (Renate Rusche/Werner Hagen), MD&G Records 6240556
– Notturno e Danza op. 12, MUZIEK IN VLAANDEREN: QUATTRO QUARTETTI PER FLAUTO, Alpha, voor het Ministerie van Nederlandse Cultuur, Brussel
– Elegie op. 7, HEDENDAAGSE BELGISCHE MUZIEK, Cultura, voor het Ministerie van Nederlansde Cultuur, Brussel

 

Links

http://composers21.com/compdocs/celisf.htm

 

© MATRIX
Teksten van Joris Van Hasselt
Laatste aanpassingen: 2020

fritscelis@skynet.be

“Les Aubépines”, Cielle 31 C, 6980 La Roche-en-Ardenne

(084) 41 24 25 

Cd's in MATRIX
Partituren in MATRIX
INTERVIEW door Simon De Rijcke

Alle componistenfiches