COX Boudewijn (1965)

Boudewijn Cox behaalde einddiploma’s voor gitaar, kamermuziek, harmonie en contrapunt aan het Lemmensinstituut te Leuven, waar hij zich vervolmaakte bij Luc Van Hove (compositie) en bij Christian Vereecke (fuga). Als componist sleepte hij diverse prijzen in de wacht: met Hommage à Ohana (tevens het opgelegde werk in de halve finale van de Internationale Gitaarwedstrijd Printemps de la Guitare – 1994 te Walcourt) won hij de eerste prijs in de compositiewedstrijd voor klassieke gitaar georganiseerd door BAP SABAM. Hij behaalde de Prometheusprijs in 1995 met zijn Octet voor houtblazersensemble. Onyx voor orkest werd in 1997 te Wenen onderscheiden met een ‘highly special commendation’ op de Vienna Modern Masters 6th International Orchestral Recording Award Competition, en een jaar later werd Boudewijn Cox bekroond met de Jeugd en Muziekprijs 1998 voor Compositie. Bekendheid bij een breder publiek kreeg hij met het pianowerk Prelude dat als verplicht werk op de halve finale van de Internationale Muziekwedstrijd Koningin Elisabeth 1999 werd uitgekozen.

Cox componeert haast uitsluitend in opdracht. In 2002 creëerde het Vlaams Radio Orkest zijn Tableau in het CC van Hasselt, met verdere opvoeringen in De Bijloke te Gent, CC De Spil te Roeselaere en Theater aan de Parade te ‘s-Hertogenbosch. In datzelfde jaar werd Equinox voor piano, een compositieopdracht van de Amerikaanse pianiste Jenny Lin, uitgevoerd in De Rode Pomp te Gent, het Festival van Vlaanderen Mechelen en de Carnegie Hall te New York. Cox geeft les aan de academies van Wemmel en Beveren.

 

Werkbespreking

Via het componeren van popmuziek en jazz raakte Boudewijn Cox rond 1989 geïnteresseerd in het componeren van zogenaamde ‘klassieke’ muziek. Zijn composities tot aan Prelude voor piano (1999) beschouwt hij eerder als studiewerken, waarin hij zoekt naar een persoonlijke en consistente taal. Het tweedelige Onyx (1994-96) is een eerste orkestrale zoektocht naar dergelijke beheersing en samenhang in zijn compositorische taal. Het kostte hem dan ook anderhalf jaar om deze eerste orkestratiebeproeving af te leggen. Dit werk illustreert hoe hij orkestrale kleuren gaat exploreren. De compositie laat zich kenmerken door een klankwolk waaruit motieven zichzelf ontketenen. Op sommige plaatsen treden de motieven op als solo-passages, de instrumenten als solist ten opzichte van het orkest. Op andere momenten zijn ze verweven met elkaar en groeit de klankwolk uit tot een hoogtepunt dat even snel afbouwt als Cox ze laat opbouwen.

Met Onyx als vertrekpunt groeit Cox snel uit tot een virtuoos orkestrator met een fijnzinnig gevoel voor klankkleurcombinaties. Da Una Certa Distanza (1999) omsluit gelijkaardige allures als Onyx; het werk is met zijn subtiel verschuivende klankwolken duidelijk op de leest van Ligeti geschoeid. Een zeer langzame melodie wordt verdoezeld doordat de verscheidene stemmen op verschillende momenten van toon veranderen. Vervolgens wordt de puls versneld waardoor het klankbeeld naar het einde toe sterk doet denken aan de micropolyfonie in Ligeti’s Atmosphères.

Ondanks de voorname focus op timbre en klankwolken, toont Cox zijn grote affiniteit met de klassiek-romantische traditie doordat hij veel belang hecht aan een overzichtelijke vorm: motieven worden hoorbaar verdicht, uitgebreid en hernomen, en passen zich in in traditionele macrostructuren. Een voorbeeld hiervan is de ABA’-vorm in Prelude. Dit bevordert de communicatie met de luisteraar, hetgeen centraal staat in zijn esthetiek.

Met betrekking tot de thematiek van ‘communicatie’ kunnen verder nog twee werken dienen als voorbeeld: Equinox en Endosmosis. In Equinox (2002) voor piano experimenteert hij met aloude begrippen zoals spanning en ontlading. Dit doet hij zowel in de grotere gehelen door een hectisch eerste deel te laten volgen door een lyrisch en meditatief slot, als in de kleinere segmenten door dissonanten af te wisselen met meer consonante intervallen. De harmonie blijft echter atonaal, maar tonale elementen worden hier zeker niet geweerd.

Endosmosis daarentegen wijst op het natuurkundige fenomeen endosmose: de in- of opzuiging van een minder dichte vloeistof door een dichtere vloeistof wanneer zich daar een vlies of andere gelijksoortige materiële scheiding tussen bevind. Het proces eindigt wanneer beide vloeistoffen een gelijke dichtheid van vloeistof bevatten. Cox vergelijkt dit met menselijke communicatie. Het overbrengen van een inhoudelijke boodschap wordt door elke recipient anders geïnterpreteerd, en de moeilijkheid ligt erin om elkaar te verstaan op dezelfde golflengte. Analoog aan endosmose vertaalt zich dat naar een gelijke dichtheid hebben. Dit fenomeen was Cox’ motivatie bij het componeren van Endosmosis. Het is een werk voor ensemble en twee dansers. Deze worden opgedeeld in twee groepen die de twee vloeistoffen representeren. De interactie tussen beide wordt dan auditief (via de muziek) en visueel (middels de dansers) vertolkt. De verschillende delen van het werk stellen bovendien de verschillende fasen van het natuurkundige proces voor.

Wat Boudewijn Cox met zijn muziek precies wil overbrengen aan de toehoorder is een blauwdruk van zichzelf. Dit tracht hij te realiseren met een poëtische taal waarin expressie centraal staat. Techniek is hierbij louter een essentieel medium. Dat neemt niet weg dat hij een grote uitdaging ziet in de permanente renovatie van zijn muzikale taal en dit zelfs, vanuit zijn artistieke ambitie, als een dwingende factor beschouwt. Componeren is voor hem een eindeloze zoektocht naar telkens iets anders; elk bevredigend antwoord op een compositorisch vraagstuk creëert tegelijk een nieuwe uitdaging tot verandering. Hij verzet zich dan ook tegen serialistische stromingen die hij verwijt slaaf te zijn van hun eigen compositietechnieken en die daardoor soms zelfs in clichés dreigen te vervallen.

Een duidelijke illustratie van Boudewijn Cox’ permanente vernieuwingsdrang is het orkestwerk Tableau (2002). In dit werk gaat hij de uitdaging aan om harmonie en klankkleur aan elkaar te koppelen door middel van zogenaamde ‘spectrale harmonie’. Boven elke toon van zijn melodie plaatst hij die boventonen, die intrinsiek eigen zijn aan het instrument en diens klankkleur. Zo probeert hij het timbre van het instrument zo dicht mogelijk te benaderen. Omdat per klankkleur bepaalde boventonen zachter en andere luider klinken, hanteert hij verschillende dynamische aanduidingen in de diverse stemmen om de juiste balans te verkrijgen. De grote uitdaging voor de componist en voor het orkest is om het specifieke timbre zo precies mogelijk voor te stellen. Naar het einde toe evolueert het werk naar een dynamisch en dramatisch geheel waar manifeste motieven afwisselen met verdoezelende effecten zoals hamerende clusters die sterk aan Ligeti doen denken.

Een tweede, en wel zeer concreet voorbeeld van deze zoektocht of vernieuwingsdrang is pravasaaH (2009). In opdracht van vzw Concertvereniging Euterpe concipieert hij dit werk met de toepasselijke titel “pravasaah” wat Sanskriet is voor “reis” (de idee van een “reis” refereert aan de muzikale ontwikkeling volgens Cox’ principes). Het werk is naar eigen zeggen een concrete manifestatie van zijn bevragingen betreffende de essentie van zijn muzikale taal. Het is een werk voor pianosolo met een meditatief en contemplatief karakter en een uitgepuurde, fluctuerende textuur bestaande uit rijke harmonieën.

Voor de melodische en harmonische basis van zijn Strijkkwartet (1997) experimenteert Boudewijn Cox met enkele verworvenheden uit de pitch class set analysis van Allen Forte. Zijn Prelude voor piano (1999) is de eerste compositie waar vanuit deze analytische zienswijze een consistente harmonie uit voortkomt. Vanaf 1999 past hij dit systeem dan ook stelselmatig toe in al zijn composities. Deze settheorie reikt de componist de hulpmiddelen aan om van een variabele tooncollectie, bij Cox meestal 8 tonen, de intervalinhoud te gaan onderzoeken. Via transpositie en inversie gaat hij dan op zoek naar onderlinge verbanden om met de bekomen relaties een stamboom van verwante sets te creëren. Deze toonverzamelingen, die functioneren als melodisch en harmonisch basismateriaal, bieden dankzij hun onderlinge relaties structuur en houvast aan de aandachtige luisteraar. Op dat gebied treedt er een grote verwantschap op met het tonaal mechanisme: verschillende toonaarden worden van elkaar afgeleid uit de kwintencirkel en vormen zo een netwerk van onderlinge relaties.

In zijn werken voor kleinere bezetting hanteert de componist regelmatig een perpetuum mobile met enkele tonen uit een set waarboven zich dan een subtiele melodie ontvouwt met de andere tonen. Duidelijke voorbeelden hiervan zijn Prelude en Passages voor 10-snarige gitaar (2000). Boudewijn Cox schept in zijn werken voor dergelijke bezetting voornamelijk eenheid door middel van thematisch-motivische verwerking, terwijl in zijn orkestwerken het timbre als structurerend element optreedt.

 

Werklijst

Vocaal: Voyelles voor 16-stemmig koor a cappella (tekst: Arthur Rimbaud) (1999);
 De mim mesmo viandante voor 3 blokfluiten, marimba & sopraan (tekst: Fernando Pessoa) (2002)

Orkest: Onyx voor symfonisch orkest (1994-1996); Suite voor harmonieorkest (1998); Adagio voor hoorn en harmonieorkest (1999); Da Una Certa Distanza voor symfonisch orkest (1999); Tableau voor symfonisch orkest (2002); Symphony #1 voor orkest (2006-8); Piano Concerto voor piano en orkest (2011-2012)

Kamermuziek: Memento voor tiensnarige gitaar (1991); La Ghiotteneria voor twee tiensnarige gitaren (1993); Hommage à Ohana voor zessnarige gitaar (1993); Saudade voor gitaar (1994); Octet voor houtblaaskwintet, percussie, viool en cello (1995); Triptiek voor zessnarige gitaar (1995); Koko (1996); Strijkkwartet (1997); Sonata voor piano en fluit (1998); Gordia voor mandoline en gitaar (1998); Incantation voor groot saxofoon ensemble (1999); Intermezzo, voor vierhandig klavier (1999); Endosmosis voor groot ensemble (2000); Tea Time for guitar for guitarist (2000); Bagatelle voor piano (2000); Passages voor 10-snarige gitaar (2000); Endosmosis voor dubbel houtblaaskwintet, piano & 2 dansers (2000); Cumulus voor beiaard (2001); Equinox voor piano (2002); Caccia voor piano (2003); Niim voor blokfluit en gitaar (2003); Suspended Garden voor groot koperensemble (2004); The Butterfly Garden voor gitaar (2006); Diferencia voor sextet (2006); Miami Lines voor vierhandige piano (2006); pravaasaH voor piano solo (2009); Luce Diffusa voor viol en gitaar (2010); Blend voor twaalf saxofoons en orgel (2010); Luca Diffusa (2010);  Luce Detenuto voor diverse instrumenten (2010); NN voor sopraan, piano en strijkkwartet (2019)

Balletmuziek: Prikkeldraad (1998)

Muziektheater: De Grote Zeven en de Valse Kat (tekst: Luk Van Brussel – regie: Hugo Segers) (2002)

 

Discografie

– Adagio for Horn, COLORS (Symphonic Windorchestra Conservatory Antwerp o.l.v. Dirk de Caluwe), Beriato Music WWM 500.054
– Prelude, THE QUEEN ELISABETH INTERNATIONAL COMPETITION OF BELGIUM – 1999 PIANO, Cyprès CYP 9607
– Onyx, NEW MUSIC FOR ORCHESTRA: MUSIC FROM SIX CONTINENTS (Moravian Philharmonic o.l.v. Jiri Mikula, Owensboro Symphony o.l.v. Michael Luxner), VMM Distributors VMM 3044

 

Links

http://home.scarlet.be/spb21199/cv-e.html

 

© MATRIX
Teksten van Joris Van Hasselt en Jenske Vanhaelemeersch
Laatste aanpassingen: 2019