NUYTS Frank (1957)

Frank Nuyts werd geboren op 3 februari 1957 te Oostende. Zijn muzikale vorming krijgt hij aan het Koninklijk Muziekconservatorium in Gent. Daar behaalt hij hogere diploma’s voor slagwerk en kamermuziek. Vanaf 1985 tot 2016 doceert hij compositie en orkestratie aan ditzelfde conservatorium. Na het voorleggen van enkele werken die hij schrijft tijdens zijn studententijd, wordt hij uitgenodigd door de componist Lucien Goethals om bij hem compositie en analyse van twintigste-eeuwse muziek te studeren aan het Instituut voor Psychoacustica en Elektronische Muziek (IPEM). De studie van de muziek van Goethals, Webern en de andere modernen (die hij via Goethals leert kennen) hebben zijn werk sterk beïnvloed.

Tussen 1979 en 1985 krijgt Nuyts stilaan bekendheid binnen het landschap van nieuwe muziek. Hij wint enkele prijzen waaronder de Tenutoprijs in 1979 voor de compositie Alsof de hand nooit meer weggaat in opdracht van de BRT, en in 1981 een bekroning voor de soundtrack Bombos del Sol van de abstracte animatiefilm Kosmogonia dat vertoond wordt op het filmfestival van Brussel. Hij onderneemt een concertreis naar Hongarije (1982) en kan verder op enkele belangrijke gelegenheden zijn stukken opvoeren (onder andere Philtre op het Gaudeamus festival voor Nieuwe Muziek te Amsterdam in 1984 en Squib ter afsluiting van het congres in 1985 te Seoul over neotonale muziek).

Na een periode van bezinning slaat Nuyts in 1986 een nieuwe weg in. Naar aanleiding van zijn interesse voor niet-klassieke muziek en als gevolg van zijn vriendschap met Boudewijn Buckinx wordt hij samen met deze laatstgenoemde componist één van de belangrijkste vertegenwoordigers van het postmodernisme in Vlaanderen. Zijn eerste belangrijke postmoderne werken Rastapasta en Woodnotesworden in 1987 samen met enkele stukken van Buckinx gecreëerd tijdens een (controversieel) concert in Gent. Een andere interessante collaboratie om te vernoemen is die met Dirk BrosséLucien Posman en Frederik Devreese waaruit een liedbundel op teksten van Poesjkin ontstaat. Het postmodernisme is iets waar Nuyts zich tevergeefs ettelijke keren van probeert te bevrijden.

In 1989 richt Nuyts samen met zijn vrouw de groep Hardscore op om dusdanig een geëigende accurate uitvoering van zijn werken te garanderen. Het zevenkoppige ensemble bestaat uit elektronische keyboards, een versterkte marimba, saxofoons, vocale stemmen, elektronische bas en percussie. Verdere belangrijke feiten uit de periode 1986 tot 1995 zijn de samenwerking met het kunstencentrum Vooruit in Gent (creaties van B-Side Art, Music to raise hell, Ga.n en Le concert impromptu), de contacten met de componist-dirigent Dirk Brossé (creaties van When the tombs of brass are spent en de Tweede Symfonie), enkele concertreizen naar Glasgow en Wenen, en het ontvangen van de Prix de la musique contemporaine de Québec (1992) voor zijn integrale kamermuziekoeuvre. Tenslotte ontvangt hij drie jaar later de vijfjaarlijkse cultuurprijs van de Stad Gent.

Beginnende vanaf dit punt neemt de groep Hardscore een centrale plaats in in Nuyts’ oeuvre: hij componeert zes boeken met de titel Hard Scores waarvan de laatste in 2000 afgewerkt wordt in opdracht van het Festival van Vlaanderen. In 1997, 1998 en 1999 worden er cd-opnames gemaakt van deze boeken, respectievelijk de vierde, de tweede, de derde en ten slotte de vijfde. In 2014 wordt Hardscore nieuw leven ingeblazen. Hierbij fungeert beeldend kunstenaar Fabien Delthauwer als troef. Dit resulteert in een nieuwe opdracht van de Bijloke, Carbon Fixation (2015).

In 1998 is hij artiest in residentie van I Fiamminghi. Daarnaast componeert hij, meestal in opdracht, enkele werken voor een meer klassieke bezetting. Sinds 2002 levert hij composities voor het theatergezelschap Ensemble Leporello. Deze stap naar theater en drama trekt hij vervolgens verder met andere opdrachten waaronder Middle East, Tongval, Noita Inquieta en Paternel. 2002 is bovendien het jaar waarin zijn Tweede, Derde en Vierde pianosonates tot realisatie komen. Zijn dertiende en achttiende sonates worden in 2013 bekroond met de eerste Sabam Award voor Hedendaagse klassieke muziek, en in 2015 geeft De Bijloke een 6-delige cd-box uit met live-opnames van de 18 sonates die hij op dat moment schrijft. Dit programma wordt gespreid over 6 concerten tussen 2012 en 2015 uitgevoerd. Een jaar later vult hij dat oeuvre aan met nog eens drie sonates.

Doorheen zijn loopbaan krijgt Nuyts verschillende opdrachten van onder meer het Symfonieorkest Vlaanderen, VZW Zonzo voor een uitvoering met deFilharmonie en het Emanon ensemble. Hiervoor creëert hij respectievelijk Different from habit (2005), zijn Vierde Symfonie Brandgang (2005), en voor het Emanon ensemble innocence in admiration (2008) en zijn Vijfde Symfonie fetish (2009). Naar aanleiding van het Mozartjaar in 2006 wordt hem gevraagd een compositie te schrijven op basis van zijn overgebleven schetsen. Dit resulteert in Rats and Rabbits. Zijn vijftigste verjaardag in 2007 wordt uitvoerig gevierd met een concert dat zijn vrouw Iris De Blaere op poten zet: “Frank Nuyts: 50 jaar en op dreef”. Ook in deze jaren krijgt hij tal van opdrachten waaronder The Trances voor strijkkwartet in opdracht van Transitfestival 2006 en … where the wind goes... in opdracht van I Solisti del Vento in 2007.

In 2008 en 2009 komen er nog twee werken bij op zijn palmares: een recitativo accompagnato met de titel De Wijdere Wereld van Water, en Arabische nacht dat gebaseerd is op een theaterstuk van Roland Schimmelpfenning. Deze keer voor piano en een verteller, en in beide gevallen is het in collaboratie met Dirk Opstaele. Een jaar later in 2010 levert hij de kameropera Middle East voor LOD op tekst van Philippe Blasband. Dit werk wordt naderhand bekroond met de Prijs Nieuwe Muziek van de Provincie Oost-Vlaanderen. Verder staat vanaf 2011 een reeks muzikale theaterwerken in zijn oeuvre: Tongval (2011) op een zelfgeschreven tekst, Paternel (2013) en Chut! (2015) op libretti van Blasband, en Noite inquieta a monodrama (2012) met tekst van Fernando Pessoa.

Frank Nuyts is een actieve en veelzijdige componist. Verschillende bezettingen en genres komen aan bod met een specifieke aandacht voor kamermuziek. Tot op vandaag blijft Nuyts bijzonder actief als componist, zowel voor kleine als voor grotere bezettingen.

 

Werkbespreking

Met Goethals als leerkracht en een uitvoerige studie van de moderne muziek bevinden zijn eerste officiële werken zich in een post-serieel idioom. Zo is zijn eerste belangrijke compositie Alejándome del camino voor fluit en piano (1976) een serieel werk: de toonhoogtes worden door reeksen geordend en het laatste deel is als kreeft van het eerste geconcipieerd. Een belangrijk kenmerk van zijn muziek treedt hier op de voorgrond: het hanteren van een doorgaans complexe ritmiek. Dit is ongetwijfeld een invloed van Goethals en tevens een restant van zijn initiële vorming als percussionist. In zijn latere periode laat hij serialisme achterwege en componeert in een postmodern idioom. Dat wil echter niet zeggen dat de seriële compositietechniek zijn werk niet insluipt. De postmoderne werkwijze opent namelijk nog steeds de weg naar seriële composities maar dan in de vorm van een ontlening of zinspeling. Adam & Arnold (2005)is een voorbeeld daarvan. Nuyts laat zich inspireren door een brief van Arnold Schönberg aan dokter Adam waarin hij zijn toekomstvisie uiteenzet. De titel is een verwijzing naar Schönbergs opera Mozes und Aaron (1932). Muzikale citaten neemt Nuyts echter uit een ander werk van de Duitse componist: zijn sonate voor orgel. Hiervan ontleent hij de dodecafonische reeks en gebruikt die als maatstaf om 12 tonaliteiten te creëren die door het werk lopen. Elk onderdeel vangt steeds aan met drie noten die deel zijn van de oorspronkelijke reeks en worden volgens de twaalftoonsprincipes getransponeerd.

Vanaf 1980 tracht hij het serialisme te verzoenen met muzikale invloeden van buitenaf. Zijn betrokkenheid bij de opvang van Chileense vluchtelingen geeft hem aanleiding tot het schrijven van verschillende werken waarmee hij zich als geëngageerd kunstenaar profileert. Daarmee samenhangend krijgen Latijns-Amerikaanse muzikale invloeden een plaats in zijn oeuvre. Sonivers II (1980) is een politiek getint werk in verband met de toenmalige gebeurtenissen in Chili. Nuyts gebruikt teksten van Latijns-Amerikaanse dichters en de tape van het werk is gebaseerd op permutaties van de getallen 1, 9, 7 en 3: het jaar van de coup in Chili. In dit stuk wisselen duidelijk serieel klinkende passages af met Latijns-Amerikaanse melodieën à la “El condor pasa”. De overgangen zijn zeer subtiel en beide sferen versmelten naarmate het stuk steeds meer met elkaar. Ook hier is het stuwend element van een traditionele ritmiek steeds aanwezig.

Een voorbeeld waarin dergelijke ritmiek volledig tot uiting komt is zijn volgend werk Sprint (1982). Met dit programmatisch stuk wil hij via sonore stilstanden en loopjes, de surplace en de sprint van het baanwielrennen evoceren. Een tweede voorbeeld dat Nuyts’ politiek engagement illustreert is zijn derde pianosonate …et voces, praetereaque nihil… Hij draagt het werk op aan Frank Beke, de burgemeester van Gent, en doet dat via een verwijzing in de titel: de vertaling van voces is “stemmen” wat in het Nederlands ook een politieke betekenis heeft.

Squib is het laatste stuk van Nuyts dat nog volgens seriële principes georganiseerd is. De basis is een ritmische cel waaruit hij verder andere ritmische patronen ontwikkelt die hij vervolgens in een bepaalde constellatie contrapuntisch met elkaar combineert. Uit dit ritmisch contrapunt leidt hij een quasi tonale melodische lijn af waaruit op diens beurt een tweede, ook tonaal klinkende melodie gevormd wordt. Deze twee melodieën vormen het fundament van het muzikaal materiaal. Hier confronteert hij traditie met modernistische praktijken, iets wat later zijn stijl zal knemerken: ondanks de tonale onderbouw heeft het stuk atonale allures. Die laat hij tot uiting komen door middel van een typisch seriële gestiek.

Rastapasta (1986) laat een duidelijke breuk zien in Nuyts’ muziek. Vanaf dit werk laat hij het serialisme achterwege en gaat hij binnen het postmodernistische idioom aan de slag met eenvoudig tonale muziek en een beat. Voor het ritme haalt hij inspiratie uit reggae en bij de popgroep The Police, meer bepaald het lied Don’t stand so close to me. Het thema wordt onveranderlijk herhaald tegen een variërende muzikale achtergrond. Het zijn niet de intrinsieke kwaliteiten van het uitgekozen muzikale materiaal dat zijn prioriteit lijken te zijn maar wel de manier waarop daarmee wordt omgegaan. De toehoorder wordt uitgenodigd te luisteren naar de fijne subtiliteiten die zich onder de ogenschijnlijk eenvoudige muziek verbergen: een hoge graad aan technische virtuositeit en complexiteit. Ook de harmonie ondergaat diezelfde verschuivingen waardoor ook op dit vlak een ambiguïteit ontstaat waarbij complexiteit en eenvoud verenigd worden. De naam duidt op de vormgeving van het stuk: ‘Rasta’ verwijst naar reggae en ‘pasta’ naar de veranderende context. Typisch voor deze muziek schenken de drum- en zangpartij veel aandacht aan de offbeats.

Het eerder aangehaalde werk …et voces, praetereaque nihil… (2002) dient tevens als tweede voorbeeld van zijn postmoderne stijl. Dit werk maakt deel uit van een grotere opzet. Samen met zijn tweede en vierde pianosonate behoort het namelijk tot een soort “supersonate”. Op postmodernistische wijze stelt hij zich met het componeren van een reeks naar eigen zeggen in navolging van de grote klassieke voorbeelden (Haydn, Mozart en Beethoven). Een werk componeren dat past binnen een groter geheel is namelijk niet conform met de typisch 20ste-eeuwse drang naar originaliteit.

Hoewel de sonate een improvisatorisch en licht karakter heeft, is de vorm en structuur desalniettemin sterk traditioneel. Zo is de opeenvolging van de bewegingen snel – traag – snel, en deze worden bovendien in een vooropgestelde vorm gegoten. Zo heeft de eerste een traditionele sonatevorm en de laatste heeft een rondo-achtige structuur. Gezien de derde sonate het middelste deel representeert, is het dan ook aan diens norm geconstrueerd: het is minder exuberant uitgewerkt dan de twee andere. De vierde sonate of met andere woorden de finale beweging is het monumentaalste van ze alle drie en fungeert dan ook als apotheose van het geheel.

Tenslotte worden de verschillende delen verbonden door middel van motivisch verwantschap. Op die manier positioneert Nuyts zich op de grens van de traditie en van een moderne en vrije compositiewijze. Ook op andere vlakken waant hij de luisteraar tussen twee werelden: met tonale indicaties door middel van cadensen en sequenties brengt hij enerzijds een eerder traditionele muziekwereld tot leven. Met zijn post-modernistische stijl anderzijds komen andere repertoires aan bod. Zo is er een reeks zinspelingen op de klavierwerken van Bartok en Prokofjev, en zijn tegelijkertijd momenten uit het jazz-repertoire te horen. Zijn vierde sonate, het derde en laatste deel van de supersonate, laat zich kenmerken door een veelheid aan verschillende stijlen. Hiervoor haalt hij inspiratie uit de actualiteit: het imiteert de actuele realiteit van feestjes waarbij een diskjockey de mogelijkheid heeft om een snelle afwisseling van verschillende nummers en stijlen af te spelen.

Of Nuyts hiermee conservatieve of juist vernieuwende sonates componeert is onzeker. Dat concludeert hij in 2003. Hij kiest voor deze werkwijze omdat de luisteraar zelf een invalshoek kan kiezen bij het luisteren. Dit experiment is hem waardevol. Of hij zich daarmee in het postmodernistisch idioom stelt is onzeker: in 2003 zegt hij dat deze term nu al historisch overbeladen is. Het verweven van de verschillende betekenislagen is echter zeker postmodern te noemen. Nuyts verwijst naar deze onduidelijkheid op vlak van stilistische aanduiding. Het is daarom dat zijn tweede sonate, het eerste deel van de “supersonate”, de titel “nomen nudum” krijgt. Deze term slaat terug op de paleo-biologie: wanneer een onderzoeker een fossiel vindt en die mogelijk tot een ongekende diersoort behoort, wordt deze term gebruikt totdat er een definitieve naam aan wordt gegeven.

Ook in het saxofoonkwartet La sale mère, le boeuf et le crampon (1981) komen concrete muzikale invloeden van buitenaf voor. Binnen dit technisch uiterst moeilijk werk worden populaire deuntjes geciteerd en dusdanig komen, in Nuyts’ woorden, alle “vulgaire trekjes van de sax” aan bod. Dit alles gebeurt tegen de achtergrond van een serieel georganiseerd tijdsverloop. Nuyts spreekt van tijdsreservoirs die in alle vrijheid en volgens zelf gekozen principes “opgevuld” kunnen worden met het meest uiteenlopende materiaal. Nogmaals is te zien hoe hij een strikte compositiewijze met vrij muzikaal materiaal combineert, en dit in 1981 als voorbode op zijn postmoderne exploratie.

In 1995 begint Nuyts met het componeren van verschillende boeken voor Hardscore; het zijn er intussen al zes: alles samen meer dan vier uur muziek. Hij poogt zo een volledig Hardscore-idioom uit te bouwen, een idioom dat met composities als B-Side Art (1990) en When the tombs of brass are spent (1991) vorm krijgt en duidelijk de invloed van Frank Zappa verraadt. Elk boek is geconcipieerd rond een bepaald, soms maatschappijkritisch, thema. Nuyts trekt in zijn Hard Scores nog meer de kaart van de rockmuziek: de klank wordt bepaald door drums en synthesizers waarbinnen de andere muzikanten (o.a. marimba, sax, vibrafoon, zang) vreemde capriolen maken. Deze weerbarstige trekjes; de vreemde wendingen in de zanglijn, de plotse overgangen, het doorbreken van de beat en de technisch zeer hoge moeilijkheidsgraad, blijven identificeerbaar binnen de perken van Nuyts’ “klassieke” aard. Enkele belangrijke nummers zijn: The vaporous existence of Harry the Termite (boek 2), Indian Prodioux (boek 3), Bolere en Deaf by techno (boek 4), Kite control (boek 5). In Hard Scores for Orchestra (1996) wordt het Hardscore-idioom naar een klassiek orkest getransponeerd.

Een commentaar waar Nuyts meermaals mee geconfronteerd wordt is dat hij minderwaardig muzikaal materiaal als basis voor zijn composities gebruikt. Het integreren in de nieuwe context van klassieke muziek is volgens hem juist een verfrissende omgangswijze met commerciële muziek. Gedeeltelijk als reactie daarop keert hij in zijn werk Different from habit  (2004) zijn ingebakken principes over een andere boeg: “het idee kwam dus in mij op, om een aantal van mijn eigen gewoontes in dit werk zwaar op de proef te stellen, of ze zelfs proberen te negeren.” De titel verwijst naar een beroemd citaat van Stravinsky waarin die een onderscheid maakt tussen traditie en gewoonte. Zo is gewoonte een onbewust proces en traditie bewust. Met Carl Orff en Francis Poulenc op het programma ziet Nuyts de gelijkenis: ook zij hebben zich bewust afgekeerd van de progressieve ontwikkelingen in de 20ste eeuw. Nuyts ziet de gelijkenissen: ook hij zet zich bewust af van progressieve tendensen. Zijn behoorlijk tonale muziek doet zich voor in een klimaat waar dat als ouderwets en conservatief aanzien wordt.

In de Vierde Symfonie Brandgang (2005) vertrekt Nuyts van Klytaimnestra’s monoloog afkomstig uit de tweede scène van Aischylos’ Agamemnon. Dit werk is geschreven voor deFilharmonie en Ensemble Leporello en bestaat uit drie grote delen. Het eerste en derde deel staan tegenover elkaar door de titels, respectievelijk: De puinhopen van Troje en De vreugdevuren van Mycene. Het tweede deel bestaat uit tien episodes die soms nog verder onderverdeeld worden in kleinere segmenten. In zes van die delen staat het woord ‘brandgang’ in de titel, zoals in ‘Brandgang in wijde cirkelvorm’ of ‘Brandgang met estafette’. ‘Vuur’ en ‘licht’ zijn de kernwoorden in alle titels, bijvoorbeeld ‘Brandgang: Hefaistos’ steekt de vuren in de smidse aan of ‘Dansende vlammen op het Gorgoposmeer’. Verder is er in elk deel een instrumentengroep die het hoge woord voert. Op die manier zet hij het orkest als een ‘lopend vuurtje’ in lichterlaaie. De twaalf delen waaruit de hele compositie bestaat staan symbool voor de twaalf vuursignalen waarmee de val van Troje werd aangekondigd. Door de choreografie overstijgt deze compositie het louter orkestrale; de componist spreekt dan ook van een “compografie”. Muzikaal – en met de juiste belichting ook visueel – is deze compositie bijzonder kleurrijk, enerzijds door het enorme arsenaal aan slagwerk en anderzijds door de registerveranderingen die in zijn formeel concept vervat zitten. Door verschillende instrumentengroepen in de schijnwerpers te zetten wordt het symfonieorkest een veelgelaagd en bijzonder flexibel apparaat. De rijkdom aan technische, dynamische en interpretatieve aanduidingen in de partituur wijst op een bewuste zoektocht van de componist naar een gediversifieerd kleurenpalet.

 

Werklijst

Orkest: Alsof de hand nooit meer weggaat (1979); Eerste Symfonie “A Symphony of Scrabs” (1988); A symphonie of Scraps (1988); Tweede Symfonie “Wal” (1993); Valse cassante (1997); Hard Scores for Orchestra (1996); Different from Habit (2004); Vierde Symfonie “Brandgang” (2005); Voortbestaan (2005); Tumbleweed concerto (2012); Trip the light fantastic (2018)

Kamermuziek: 5 Preludes for Ancient Stones (1975); Le tombeau de Ravel (1975); Alejándome del camino (1976); Bombos del Sol (1981); Savannah (1982); Philtre (1984); Vol au vent (1984); Sehnen (1985) La sale mère, le boeuf et le crampon (1981); Sonivers I (1979); Sonivers II (1980); Squib (1985); Two pieces for Pete (1985); Öde (1985); Rastapasta (1986); Give me your bunch of fives (1987); Woodnotes (marimbaconcerto, 1987); Water Music (1989); Quadramania (1991); When the tombs of brass are spent (1991); Music to raise hell (1992); And spring ran cold forever (1992); Five-penny Beats & The seven Beats Itch (1993); Tohuwabohu (1994); Fast Wood Quintet (1994); Cocopolo (1995); Only Heads and Tails (1996); The odd moment (1996); Derde Symfonie (1997); Tripping fyfes (1997); Strings of memories (1998); Living between big bangs (1999); O zarte Sehnsucht (2000); X-raying my…radio (2001); SMS (2001); Busyness as usual (2002); Kaleidoscope (2002); Kicking the brass monkeys (2002); Love by fortune sent (2003); Low-key Music (2004); Sehnen remake (2004); Adam & Arnold (2005); Rats and Rabbits (2005); Never ending strings (2005); Bajadillas (2005); The Abduction of the East (2006); 1’28” Noise (2007); …where the wind goes… (2007); Cold Calypso (2008); Innocence in admiration (2008); Up to scratch – vijf stukken voor viool en piano (1989-2009); Vijfde Symfonie “Fetish” (2009); Tribal Triads (een orkestratie van Ist Suite van Bekket, 2011); Up to scratch – 2 stukken voor fluit en piano (1989-2012); Leaving (2002-2012); Festive piece for Lier (2013); IKS IKS (2013); Suite paternelle (2014); Moody Walks (2015); (Candle) Light Music (2018); Säulen der Stille (2018); They could see no shadow (2018);

Pianomuziek: Adagio (1980); Uit een verborgen lade (1982); Cloudscapes I (1986),Za-va-pa (1989); Quirks (1989); They’re no better than they schould be (1991); A rule-of-thumb sonata (1992); De ladders zat (1993); Edgeways (1994); Mock-up Rock Book 1 (1996); Re: Birth (2002); zes Pianosonates (2002-2006); 1 Herz Undulations (2006); Au depart (2007); 7th Sonata “The Wider World of Water” (2008); Slow and sure & Fast and sure (2009); Pianosonates nr. 7 tot 24 (2008-2018)

Percussiemuziek: Sabbristie (1978); Hommage à… (1978); Pok-pok (1994); La Pamplona (1998); Schlemozzle (1992); Sticks and grooves (1994); Sex, age and aria for a sexagenarian (1996); Beck’s cool (2001); Empty Music (2004); The Trances (2006); Low Key Quartet (2006); De tous biens playne (2008);

Piano met percussie: Crack-time (1988); Euphonic Movements (1986); Interlude from Hard Scores for Orchestra (1998); Sprint (1982); Cloudscapes II (1986); What poor an instrument may do a noble deed (1990); Updated memories (1995); 5 Liederen uit “Ga.n” (1995); Powerline (2001); Out on a limb (2016); Bland Thrust (2018); A walk with a friend (2018)

Vocale muziek: Claus harmonieën (1992); Ga.n (1993); Airs à gogo (1994); 3 liederen uit Ga.n (1995); Swift Songs (1997); Boyhood’s end (1998); The Roughcast Song (2001); Aida vede (2002); Bekket (2003); Ondokeo I&II (2003); 3 songs from “Bekket” (2003-2007); Anthology (2004); Of all times (adagio per adagio) (2005); The X Songs (2005); Old Airs (2006); XXX Songs (2007); De Wijdere Wereld van Water (2008); Arabische nacht (2009); De Trouw van Mira en Miro, een straatopera (2010); Middle East (2010); Tongval (2011); Noite Inquieta (2012); Paternel a chamber opera (2013); Cambio madre por moto a chamber opera (2014); Chut! (2015); Double takes 1-29 (2015)

Elektronische muziek: Methuna (1978); From Ipem with love (1980); chile (1981); Les angoisses de Cynthiçan (1984); Button Music (2001); Two quartertone pieces don’t make a half one (2007)

Hardscore (ev. met uitbreiding): B-Side Art (1990); When the Tombs of Brass are spent (1991); Frank Zappa Arrangements (1995); Hard Scores Book 1 to 6 (1995-2000)

 

Bibliografie

– Y. KNOCKAERT, art. Frank Nuyts, in Nieuwe Muziek in Vlaanderen, uitg. dr. M. DELAERE, Y. KNOCKAERT en H. SABBE, Brugge (1998), p. 148-151
– E. SIMOENS, “NUYTS FRANK: 3rd Piano Sonata ‘…et voces, praetereaque nihil…’.” in Contemporary Music in Flander II: Flemish Piano Music since 1950, 31-32, hoofdredacteurs Mark Delaere en Joris Compeers (2005).
– “Documentatiemap Frank Nuyts.” in MATRIX (2008).

 

Discografie

– Hard Scores book 4 “Tubes for sections” (private uitgave)
Valse Cassante (famous waltzes – Maestro Productions MMP004 – L’Arco Musical, cond. Dirk Brossé)
Bombos del Sol (on notes 94 – WPR – 007 – Konink & Andriessen, perc.)
Woodnotes (KTC 1085 – ollegium Brugense, cond. Frank Nuyts, soloist Robert van Sice (USA))
Five penny beats The seven beats itch (Belgian contemporary chamber music – VTP CD92 026 – Spectra, cond. Filip Rathé)
Hard Scores Book 2 & 3 “Methane” (Carbon 7)
Give me your bunc of fives (Koch Schwann 3-6705 Christian Roderburg- Rolf Hildebrand)
Hard Scores Book 5 “Surf, wind and desire” (Carbon 7)
Cloudscapes (WW-IG-09 Iris De Blaere pno)
Kaleidoscope
Roundabout
Hard Scores Book 6 “Monkey trial” (Margen records)
Sonatas and prelude (etcetera)

 

Uitgever

HrdScr Editions

 

 

© MATRIX
Teksten van Lieven Van Ael en Jenske Vanhaelemeersch
Laatste aanpassingen: 2019