BEELAERTS Paul (1949)

Paul Beelaerts, geboren in Oostende op 19 juli 1949, studeerde aan de Koninklijke Conservatoria van Gent en Brussel waar hij eerste prijzen voor notenleer, muziekgeschiedenis en Engelse hoorn behaalde, naast hogere diploma’s voor hobo en kamermuziek. Daarna volgde hij nog meestercursussen bij Heinz Holliger en Maurice Bourgue, en een aanvullende studie van de barokhobo in samenwerking met Paul Dombrecht en Helmut Hucke. Als uitvoerend musicus behaalde hij in 1971 de eerste prijs in de Nationale Muziekwedstrijd Pro Civitate en ontving ook de prijs van de Europese Unie. In 1973 werd hij laureaat van de Tenutowedstijd voor hobo. Tussen 1973 en 1984 was Beelaerts als hoboïst verbonden aan het Collegium Instrumentale Brugense.

Van 1985 tot 1987 doceerde Beelaerts Engelse hoorn aan het Koninklijk Conservatorium van Brussel. Hij doceerde ook aan het conservatorium van Gent en was verbonden aan de kamermuziekafdeling van het Lemmensinstituut in Leuven. Daarnaast heeft hij ook meegewerkt aan het KBC Aquarius-project.

Als componist is Beelaerts volledig autodidact. Hij was gastcomponist op het ISCM-festival in 1983 te Aarhus (DK). In 1977 behaalde hij nogmaals de Tenuto Prijs maar deze keer voor compositie, met het werk Permutaties op een thema van B. Martinu. In 1980 werd hem de Nausikäcompositieprijs uitgereikt voor zijn Oppervlakkige Charleston. Dikwijls componeert Beelaerts in opdracht van ensembles en koren. Zijn oeuvre bevat voornamelijk kamermuziek en muziektheater. Hij creëerde ook een aantal kinderopera’s.

 

Werkbespreking

Beelaerts groeide op in een gezin waarin de traditionele canon van de muziek (dit wil zeggen van Bach tot de romantiek) beluisterd werd. Hij begon reeds heel vroeg met componeren. In de overtuiging dat de twintigste-eeuwse kunstmuziek zich verder moest ontwikkelen, begon hij in de jaren ’70 zo avant-gardistisch mogelijke muziek te schrijven. Boris Blacher vormde het voorbeeld voor zijn Trio (1970). De structuur van dit Trio is opgebouwd als een spiegelconstructie van metra (1/4, 2/4, 3/4, …, 7/4, 6/4, …, 1/4). MetPermutaties op een thema van B. Martinu (1976) schreef Beelaerts zijn eerste werk dat op het podium gebracht zou worden. Deze compositie is eveneens gebaseerd op een spiegelconstructie. De Oppervlakkige Charleston werd geschreven in de seriële schrijfstijl. Life is a flower (1980) vormde het kroonstuk van Beelaerts’ extreem avant-gardistische compositiefase. Met zijn kinderopera Lange Maebe (1981) sloeg Beelaerts een nieuwe richting in. Hij bleef niet langer vasthouden aan de conventionele muzieknotatie, maar maakte gebruik van grafische partituren. In Lange Maebe werden kindertekeningen als partituur gebruikt voor een uitvoering door kinderen. Het gevolg hiervan is dat elke uitvoering of interpretatie anders kan zijn. Zo’n aanpak maakte deel uit van Beelaerts’ pedagogische bedoelingen. Beelaerts wilde ervoor zorgen dat de “moeilijke” twintigste-eeuwse muziek verstaanbaar voor kinderen zou worden. De combinatie van muziek met theater vormde hiervoor een belangrijk middel. Het visuele aspect in opera en muziektheater kan namelijk voor een grotere toegankelijkheid zorgen.

In veel van Beelaerts’ muziektheaters en opera’s volgt de muziek de tekst op de voet, zodat de inhoud direct duidelijk wordt; voorbeelden hiervan zijn Quebracuernos (1987) en A (1998). Om de verstaanbaarheid nog meer te bevorderen wordt soms een spreekstem of recitant gebruikt. Soms worden de teksten niet letterlijk gezongen, maar als inspiratiebron voor een instrumentale compositie gebruikt. Voorbeelden hiervan zijn Life is a Flower (geschreven bij 15 haiku’s van een Iers-Brugse dichter) en 35 Mirlitonnades (geschreven bij Mirlitonnades van Samuel Beckett). In deze werken is de tekst ook vormconstituerend. Life is a Flower bijvoorbeeld bestaat uit 15 stukjes met een steeds wisselende bezetting waarbij elk instrument evenveel keren voorkomt en waarin het middendeel uit een tango bestaat. Het hoofdaandeel van Beelaerts’ composities bestaat naast muziektheater ook uit kamermuziek. In de orkestmuziek voelt Beelaerts zich minder thuis en daarom zijn zijn verdiensten hierin beperkt gebleven tot enkele composities die geschreven werden naar aanleiding van een speciale compositieopdracht. Een voorbeeld hiervan is Flashbacks (1986). Naast opera en muziektheater voor kinderen heeft Beelaerts een aantal stukken voor studenten geschreven zoals Priamel (1980) en Groetjes (1989). Priamel is eigenlijk een voorstudie in de moderne hobotechnieken.

De bezettingen die Beelaerts in zijn kamermuziek gebruikt, zijn zeer gevarieerd, maar regelmatig duiken renaissance- of barokinstrumenten op zoals bijvoorbeeld in de Zakouski-Variations voor twee clavecimbels (1996). Verder maakt Beelaerts af en toe gebruik van elektronische media. Zo schreef hij bijvoorbeeld in Quebracuernos een partij voor tape. Hierop werden voornamelijk achtergrond- en natuurgeluiden zoals de wind, de zee, het vallen van de herfstbladeren weergegeven. In 1996 schreef hij Papaver, dit is een soundscape voor tape. Beelaerts’ instrumentatie past helemaal binnen zijn postmoderne schrijfwijze die hij sinds het eind van de jaren ’80 aannam. Zijn muzikale taal blijft over het algemeen atonaal, soms zelfs dodecafonisch (zoals in 35 Mirlitonnades) maar hij integreert steeds enkele referenties naar oude(re) muziek. Hij maakt een combinatie van verschillende stijlen en technieken uit het verleden en het heden. Zo schreef hij bijvoorbeeld in Girasole (1989) een ouverture die herinnert aan de Lully-ouverture en de eerste maten van deZakouski-Variations verwijzen naar de Toccata en Fuga in d, BWV 565 van J.S. Bach. Toch neemt Beelaerts nooit letterlijk citaten over, maar probeert eerder een ideële link met de oude(re) muziek te leggen. Deze knipogen naar het verleden passen helemaal binnen de humor die Beelaerts altijd in zijn werken probeert te steken. De titels verklappen reeds een stuk van het speelse aspect in zijn muziek zoals bijvoorbeeld Maxi-cosi fan tutte (1992) en ze vormen een samenballing van de inhoud van de compositie.

 

Werklijst

Kamermuziek: Permutaties op een thema van B. Martinu (1976); Life is a flower (1980); 35 Mirlitonnades (1982); Kant-tate (1982); Kant-tate (1982); Mijn Bach, mijn Bach waarom hebt ge mij verlaten (1990); Girasoli (1990); Maxi-cosi fan tutte (1992); Zakouski-Variations (1996), La tapisserie d’Hélène

Opera: Lange Maebe (1981); 4 Poissons d’avril (1983); Quebracuernos (1987), A – kameropera (s.d.)

Muziektheater : De Profundis (1983); Zefiroso (1988)

Orkestmuziek: Flashbacks (1986)

 

Bibliografie

– Art. Beelaerts, Paul, in Algemene Muziekencyclopedie, dl. 1, uitg. dr. J. ROBIJNS en M ZIJLSTRA, Amsterdam, 1980
– Art. Beelaerts, Paul, in Lexicon van de muziek in West-Vlaanderen dl. 6, uitg. dr. A. DEFOORT, Brugge, 2005
– M. DELAERE, Y. KNOCKAERT en H. SABBE, Nieuwe Muziek in Vlaanderen, Brugge, 1998, p. 120

 

Discografie

– 35 Mirlitonnades (dwarsfluit: Janna Van Mechelen, piano: Johan Bossers), NEW CHAMBER MUSIC FROM FLANDERS, Cassa Nova Records, CNR 950 821
– Mijn Bach, mijn Bach, waarom hebt gij mij verlaten, LEXICON VAN DE MUZIEK IN WEST-VLAANDEREN, LM04
– Daarnaast zijn er vele opnames van de werken van Beelaerts in het BRT3/Klara-archief bewaard

 

©MATRIX
Teksten van Herlind Gerits
Laatste aanpassingen: 2018