COPPENS Claude (1936)

Componist en pianist Claude Coppens wordt in 1936 geboren in Schaarbeek. Al op driejarig leeftijd krijgt hij les van zijn muziekminnende vader, lessen die hij later verderzet bij Marcel Maas aan het Koninklijk Conservatorium te Brussel. Daar behaalt hij in 1950 als dertienjarige de eerste prijs piano. Een eerste prijs kamermuziek volgt een jaar later. Coppens gaat in deze periode regelmatig op eigen houtje naar Parijs, waar hij lessen volgt bij Marguerite Long en Jacques Février. Bij Long leert hij de muziek van Fauré kennen en bij Février doet hij zijn liefde voor Satie op. Nog tot 1960 blijft Coppens in Parijs. Hij ontmoet er Francis Poulenc, Darius Milhaud en Olivier Messiaen, componisten die hem zullen beïnvloeden. Intussen studeert hij rechten aan de Vrije Universiteit van Brussel, om zich zo nog breder te vormen.

Coppens maakt in de eerste plaats furore als uitvoerend musicus. Hij specialiseert zich in het oeuvre van Debussy, Satie en de Tweede Weense School, maar toont zich ook als uitstekend interpretator van het hedendaagse repertoire. Hij is laureaat van het Internationale Pianoconcours te Parijs (1955), de Koningin Elisabethwedstrijd (1956) en de Internationale Pianowedstrijd te Rio de Janeiro (1957) waar hij het aan hem opgedragen eerste pianoconcerto van Villa Lobos speelde.

Als componist is Coppens autodidact, vooral de vele ontmoetingen met componisten hebben hem gevormd.Terwijl hij Villa Lobos rondleidt op de Wereldtentoonstelling van 1958, ontmoet Coppens de jonge protagonisten van de muzikale avant-garde, zoals Pierre Boulez, John Cage, en Karlheinz Stockhausen. Deze ontmoetingen laten een sterke indruk na en leiden in de loop van de jaren ’60 tot de ontwikkeling van een eigen persoonlijke compositiestijl.

In 1962 start Coppens zijn loopbaan als muziekpedagoog aan het conservatorium in Gent. Rond die periode vormt hij samen met een aantal andere vooruitstrevende Vlaamse componisten, waaronder Louis De Meester, Lucien Goethals en Karel Goeyvaerts, de Spectragroep aan het IPEM. Het Spectra ensemble van Geert Dhont en Filip Rathé, beiden oud-leerlingen van Coppens, draagt zijn naam als eerbetoon voor deze groep. Als componist en als docent zal Coppens gedurende de jaren ’60 en erna steeds ijveren voor het belang van nieuwe muziek in de opleiding van jonge muzikanten.

Coppens kan best omschreven worden als een bevlogen pedadoog en ruimdenkend musicus die liefst geen onderscheid maakt tussen lichte en ernstige muziek. Muziek is voor Coppens een uiting van maatschappelijke engagement. Daarvoor ontving hij in 2004 de Prijs van de Van Acker Stichting. In 2014 bracht Spectra Ensemble een huldeconcert ter ere van de componist, waarvoor hij speciaal het nieuwe werk Human Rites: Mass Destruction componeerde.

 

Werkbespreking

Coppens begint in zijn tienerjaren met componeren. Deze eerste jeugdwerken zijn vrij traditioneel en bedienen zich van een verwijd tonaal en dodecafoon idioom (Passacaille pour cordes opus 7, 1955). Al snel echter gaat hij meer experimenteren en schrijft strikt serialistische werken (Série et Variations opus 14, 1958). Gedurende de jaren ’60 is Coppens actief rond het IPEM en gaat op zoek naar een eigen persoonlijke stijl. Séquences (1963) verkent het groepenserialisme en in Pieces for Two (1968) gebruikt Coppens, als eerste Vlaamse componist, de computer om de structuur van een compositie vast te leggen. In de jaren ’70 neemt Coppens een postseriële en transseriële stijl ter hand, waarin hij experiment met traditie samenbrengt.

Doorheen zijn leven verdiept Coppens zich in verschillende socio-culturele verschijnselen en dat vindt weerslag in zijn werken. Zo raakt hij in de jaren ’70 gefascineerd door de thematiek van orde en chaos, die zich in de muziek vertaalt in de verhouding tussen uitvoerder en componist. Coppens’ muziek balanceert tussen twee uitersten: totale vrijheid voor de uitvoerder en volledig determinisme. Voorbeelden hiervan zijn Wheels within Wheels 2 (1973, ter gelegenheid van het Festival van Vlaanderen) en Klavierbüchlein I-IV (1971).

In Wheels within Wheels 2 voor twee piano’s en slagwerk vormen de drie delen samen een soort piramide: het tweede deel is gebaseerd op het eerste, het laatste deel is dan weer afgeleid van het tweede. Dit tweede deel heeft een open vorm. Het bestaat uit een zesdelig “Thema,” twee “Ontwikkelingen,” drie “Bewegingen” en vijf “Tussenvoegsels,” waarbij de uitvoerder de onderlinge volgorde volgens een aantal regels bepaalt. Melodie en ornamentatie evolueren omgekeerd evenredig. In “Thema” vinden we een zuivere melodie met zeer elementaire versiering. De “Tussenvoegsels” zijn voor slagwerk en hebben bijgevolg geen melodisch verloop. Ook ‘lokale’ versus ‘globale’ ordening staan vaak in een omgekeerd evenredige verhouding tot elkaar: hoe nauwkeuriger de verschillende parameters bepaald zijn, des te meer vrijheid krijgt de uitvoerder bij het organiseren van de open vorm.

Op een abstracter niveau manifesteert Coppens’ fascinatie voor orde en chaos zich in het gebruik van complexe getallen, het is immers onduidelijk of zij de belichaming van orde dan wel van wanorde zouden zijn. De tooninhoud van Klavierbüchlein II is bijvoorbeeld aan de hand van priemgetallen vastgelegd. Later, vanaf 1988, zou de studie van fractalen zijn werk beïnvloeden en wel omdat fractalen het bewijs zouden leveren dat er een verband is tussen orde en chaos. Coppens relativeert de doorgedreven rationaliteit van zijn mathematische esthetiek weliswaar vaak met muzikale en literaire citaten of Satie-achtige ‘inside jokes’ in de titels van zijn werken. (bijv. Zwervende hobo: Le Bel Hautbois Dormant: Bac(c)hanale: Szene am Bach).

Een belangrijk deel van Coppens’ werken heeft een muziekpedagogische intentie, zoals bijvoorbeeld de ‘just so’ studies uit 1980 die stuk voor stuk een aantal ritmische en metrische moeilijkheden verwerken en bovendien verschillende vernieuwende speeltechnieken illustreren. Verder schemert als een rode draad doorheen zijn oeuvre, Coppens’ eigen ervaring als uitvoerend musicus. Getuige daarvan zijn de vele werken voor pianosolo, alsook de minutieuze aandacht die Coppens in zijn compositieproces toont voor de mogelijkheden van elk instrument.

Al sinds het begin van de jaren tachtig verdiept Coppens zich in de Hindoe-, Chinese en Japanse muziek. Ook de aleatoriek komt sindsdien sterker aan bod in zijn muziek. In de werken uit de jaren ’90 weerklinkt deze interesse in toevalsprocedures samen met Coppens’ kenmerkende mathematische esthetiek. In Roei 2 uit 1993 (opgedragen aan Geert Logghe en Tomma Wessel) is de exacte duur, aanslag, dynamiek, speeltechniek en klankkleur van elke noot uiterst gedetailleerd bepaald. De metrische structuur wordt bepaald door wiskundige formules, waarbij de micro- en macrostructuur automatisch op elkaar afgestemd worden. Doorheen het werk vinden we talrijke expressieve en speeltechnische aanwijzingen: “dreamy,” “quasi Pan-fl.,” “breathing noise only,” “slam lid (NOT on your fingers, please).” Daarnaast gebruikt Coppens ook een eigen tekensysteem voor bepaalde uitvoeringstechnieken. Het algemene klankbeeld is dus nauwkeurig bepaald, maar er zijn ook plaatsen waar de uitvoerder een grotere vrijheid krijgt. De componist geeft onder meer het volgende aan: “Improv.: fastest possible, furious, highest register.” Het toonmateriaal wordt op vergelijkbare wijze verwerkt in …, sweet murderers of men,… (the Sirens II) uit 1994, voor drie groepen (viool, alt, cello; fluit, basklarinet; piano, percussie). Opnieuw is de aanslag, dynamiek, klankkleur enz. van elke noot in detail beschreven. Toch zijn er ook hier een aantal maten met de aanduiding “liberamente: non presto, molto lirico, fuori di tempo.”

Een opmerkelijke compositie is D.L.A. (ofwel: Diffusion Limited Aggregate Fractal) voor blokfluitenkwartet uit 1994. Het werk bestaat uit een simultane en horizontale juxtapositie van toongroepen. Deze toongroepen hebben geen ritmische waarde meegekregen. In de begeleidende uitvoeringsaanwijzingen verduidelijkt Coppens dat dit geen rubato impliceert: “the physical speed remains constant throughout” (met een achtste ongeveer 240 à 276). Per notengroep vindt de muzikant op de partituur een cijfer, dat het aantal noten in de groep uitdrukt, en meteen ook de puls, de metrische structuur en de agogiek bepaalt. De eerste noot moet telkens gemarkeerd worden, zodat ook voor de luisteraar de verticale en horizontale polymetrische structuur duidelijk wordt. Daarnaast zijn er een aantal aanwijzingen die de uitvoerders helpen synchroniseren. Het werk doorloopt in een eerste geleding een ontwikkeling van A tot Z. Een tweede evolutie leidt van AA tot XX. Elke letter omvat de afzonderlijke inzetten van de vier stemmen, waarbij nooit vier stemmen tegelijkertijd inzetten. Tussen twee letters vindt dus telkens een soort minuscule op- en afbouw plaats. In de beginfase (van A tot en met D) krijgen de vier stemmen nog een gelijk cijfer, dus gelijk aantal noten en gelijke metrische structuur toegewezen. Dit verandert echter doorheen de compositie, met een groeiende complexiteit tot gevolg. Vanaf G vinden we immers tot vier verschillende metrische indelingen tegelijkertijd.

In Songs from Alice uit 2003 grijpt Claude Coppens terug op het kinderboek Alice’s Adventures in Wonderland (1865) van Lewis Carroll en het minder bekende vervolg Through the Looking-Glass (and what Alice found there) uit 1871. Het boeiende aan deze literaire werken is de inhoudelijke veelgelaagdheid. Voorbij een oppervlakkige lezing van het werk als kinderverhaal verbergt de tekst een groot aantal verwijzingen naar de politieke context waarin Carroll leefde. De verhalen sluiten uitstekend aan bij het sterke sociale bewustzijn dat Coppens sinds de jaren ’70 heeft ontwikkeld. Net als Carrolls verhalen is Songs from Alice een veelgelaagd kunstwerk dat op verschillende manieren beluisterd en ervaren kan worden. Op een eerste niveau is het geschikt voor kinderen, maar er is een diepere inhoud voor wie op de hoogte is van de context en achtergrond van het werk. Hiervoor maakt de componist onder meer gebruik van citaten uit het muziekhistorisch repertoire, humor en woordspelingen; een procedure die hij al sinds eind de jaren ’70 toepast. Het grote aandeel van de percussieinstrumenten en blokfluiten leest als een duidelijke referentie aan Oosterse culturen, kenmerkend voor Coppens’ muzikale taal sinds de jaren ’90. Het werk kan dus op een nog ander niveau gelezen worden als een synthesse van Coppens’ eigen componeren.

De drang naar synthese komt later opnieuw tot uiting. In 2006 zet Coppens de reeks Sirens verder met …Bronze by Gold… Met de mythische Sirenen en het boek Ulysses van James Joyce als uitgangspunt, reflecteert deze reeks op het eeuwige gevaar van de passie en verleiding voor de rede. De reeks telt zeven werken, geschreven tussen 1991 en 2006, waaronder ook het eerder besproken …, sweet murderers of men,… In 2010 blikt Coppens opnieuw terug naar zijn verleden, wanneer hij Oda el Rey de Harlem schrijft voor tenor, bariton en 20 muzikanten, naar de tekst Poeta a Nueva York van F.G. Lorca. Hiermee herneemt hij een project waaraan hij veertig jaar eerder begonnen was, maar dat toen onvoltooid bleef.

Civilisation(s), quintette pour la fin d’un temps, is één van Coppens meest recente werken. Na een bezoek aan Sète, de geboorteplek van Paul Valéry, besluit hij in 2013 om een tekst van deze symbolistische dichter op muziek te zetten. Geboeid door Valéry’s gedachten over de sterfelijkheid van samenlevingen, blikt Coppens in dit avondvullende werk terug op verschillende samenlevingen uit de wereldgeschiedenis. Hiervoor is de behandeling van muzikale tijd een uitgangspunt. Door in eenzelfde tijdsfragment zeer veel of juist zeer weinig muzikale gebeurtenissen te verwerken, worden illusies van snelheid en traagheid gecreëerd. Coppens benadert tijd en affect als basiscomponenten van tempo, ritme en metrum; een benadering die hij ook in de Indische raga, de blues en muzak ziet. De klankkleuren van het werk zijn donker, zoals ook de toon van de tekst, maar worden met talrijke humoristische muzikale verwijzingen naar onder meer Mozart, Berlioz en Debussy opgefleurd.

Ook uit dit laatste werk blijkt hoe Coppens de wereld om zich heen door een heel complexe bril bekijkt en ze vervolgens becommentarieert. Zijn commentaar is nooit louter intuïtief maar wordt – inherent aan zijn wetenschappelijke attitude – onderbouwd door kennis en verworvenheden uit de filosofie, literatuur, psychologie, sociologie en wiskunde.

 

Werklijst

Orkest: Concerto en ut dièze mineur pour Violon et Orchestre opus 12 (ongedateerd); Concerto Breve (1961); Catharsis in 4 bedrijven (1972);’Und alle Fragen offen’ – Versie 2 (1984); Dwangarbeid (1985); 888 or the Four Seasons (1997)

Ensemble: Symétries pour neuf instruments (Versie 1) opus 18 (1961); Quatre Ballades Jaunes (1967); Portrait of the Artist as a Young-Old Man (Le Maître sas Marteau) – XIII pages for XIII Clarinets (1983); … un coup de dés jamais n’abolira le hasard… (1984); …, Sweet murderers of men, … (the Sirens II) (1994); A Costly Noise (1998); Songs from Alice (2003); Fantasia quasi una Sonata: Apès une Lecture de Khnopff (2005); SPAM@DEUS, or Mozart Online (2005); Oda al Rey de Harlem (2010); Human Rites: Mass Destruction. Something different for 7 musicians (2014)

Koor: Gedichtje van Sint Niklaas (Cantate) (1971); Het Jongetje met het Hocus-Pocus Woord (1983) Das Schweigen der Sirenen (1995); Maldoror (2006); Les Lauriers sont coupés (2012)

Kamermuziek: Trio pour flûte, violencelle & piano (1/2 queue) dit: ‘Le Tombeau d’Anton Webern’ (1966); Saxophone Quartet (1980); Skiai (1982); Poïêtikon, a jungfraud Messongebook (1986); Roei 1 (1991); …l’ombre que tu devins…  (1992); Ghost Town – a Noh Theatre for Clarinet(s) (2014)

Piano: Série et Variations opus 14 (1958); Vier lichte stukken voor piano (1964); Etude Concertante: Rythme et contrepoint (1971); Klavierbüchlein (1971); Impromptu in D (1982); Fin-de-Siècle (1993); Boudewijn in (50) Nieuwe Vaten (1995) (voor Boudewijn Buckinx); Raar Meubelstuk – Pièce Meublée (1996) (voor de player-piano van Logos)

Instrument(en) plus tape: The Horn of Plenty (1978)

Ensemble met electronics: … bronze by gold… or time makes the tune (The Sirens VII) (2006)

Instrument(en) plus video: Integration/Disintegration (2014)

Een volledige werkenlijst is opgenomen in G. DHONDT, Claude Coppens: Accord parfait, Tielt, 2014.

 

Bibliografie

– De Totale Mens, een gesprek met Claude Coppens, in Meesters in het Rijk der Tonen. Het Koninklijk Muziekconservatorium Gent en het Nieuwe Klankschap, o.l.v. M. Anseeuw, Gent, 1989, p. 66-73
– M. ANSEEUW, Meesters in het rijk der tonen, Gent, 1989
– M. BAUDET, Vergezichten te Gent. Interview met Claude Coppens, in Piano Bulletin 10/3, 1992, p. 3-18.
– C. COPPENS, Hedendaagse muziek voor klavier – uitvoeringsproblemen, in Adem, 16/1, 1980, p. 11-14
– M. DELAERE, Y. KNOCKAERT en H. SABBE, art. Claude Coppens, in Nieuwe Muziek in Vlaanderen, Brugge, 1998, p. 74-75
– S. DE RIJCKE Tijd in noot. Fractalen in Wondertonenland. Interview met Claude Coppens, in Ambrozijn 30/1, 2012, p. 29-37
– G. DHONDT, Fundamentele dualiteit als overkoepelend kenmerk van het muzikale denken van Claude Coppens, diss. (promotor: H. SABBE), Rijksuniversiteit Gent, 2002
– G. DHONDT, Songs from Alice. Creatie van Claude Coppens’ magnum opus, in Contra, uitg. dr P. BERGE, 3/4, 2004, p. 42
– G. DHONDT, art. Claude Coppens, in Flemish String Quartets since 1950, uitg. dr. M. DELAERE en J. COMPEERS, Leuven, 2004, p. 31-32
– G. DHONDT, Het veelkoppige verhaal van Claude Coppens, in Kunsttijdschrift Vlaanderen, 57/320, 2008
– G. DHONDT, Claude Coppens: brandend actueel in zijn universaliteit, in Staalkaart, 6/27, 2014
– G. DHONDT, Claude Coppens: Accord parfait, Tielt, 2014
– R. WEYTJENS, Claude Coppens, art. in Die Musik in Geschichte und Gegenwart, vol. 4, Kassel, 2000, kol. 1539-1540

 

Discografie

– Klavierbüchlein I, II en III, Pieces for two, Wheels within wheels II, Alpha DBM-N-223
– The Horn of Plenty, NIEUWE MUZIEK IN VLAANDEREN, R3 98007
– Sliding for trombone, IN FLANDER’S FIELDS (vol. 23), Phaedra 920232
– … l’ombre que tu devins…, CHAMP DE BATAILLE, PKP Produkties 003
– … sweet murderers of men… (Spectra Ensemble), BELGIAN CONTEMPORARY CHAMBER MUSIC, Vox Temporis 92026
– …, sweet murderers of men, … (The Sirens II) (1994) Human Rites: Mass Destruction (2014), Civilisation(s), quintette pour la fin d’un temps (2013) (Spectra Ensemble), CLAUDE COPPENS: ACCORD PARFAIT, bijlage bij het boek
– Fantasia Quasi Una Sonata: Aprés une lecture de Khnopff (Ensemble Recherche), TRANSIT 2005, s.l. s.n.
– Tussen de vodden (Andreas Fischer, Ian Pace, Pjeroo Roobjee), TRANSIT 2009, s.l. s.n.

 

Uitgever

CeBeDeM (werkzaam van 1951 tot 2015)

 

 

©MATRIX
Teksten van Lieveke Norga en Anna Vermeulen
Laatste aanpassingen: 2017