DEJONGHE Koen (1957)

Koen Dejonghe werd geboren op 27 juni 1957 te Kuurne. Hij studeerde muziekopvoeding en piano (bij Levente Kende) aan het Lemmensinstituut in Leuven waar hij in 1982 als laureaat afstudeerde. Aan het Koninklijk Vlaams Conservatorium van Antwerpen behaalde hij vervolgens het hoger diploma voor kamermuziek in 1986, evenals een eerste prijs fuga in 1990 en compositie in 1994 bij Willem Kersters.

Als pianist volgde Dejonghe cursussen in Weimar en Bergamo, maakte verscheidene opnames voor de VRT en begeleidde instrumentisten op wedstrijden en recitals.Tussen 1986 en 2004 was Dejonghe als docent verbonden aan het conservatorium van Antwerpen. Hij doceerde er literatuurstudie, praktische harmonie, prima vistaspel en improvisatie. Ook was hij voor het KBC Aquarius-project betrokken bij een initiatief dat jongeren tot componeren wilde aanzetten. Aan de muziekacademies van Sint-Niklaas en Antwerpen doceert Dejonghe begeleidingspraktijk, instrumentaal ensemble en schriftuur.

Het oeuvre van Koen Dejonghe omvat een tachtigtal werken, in zeer uiteenlopende genres. Hij schreef zowel solo- als orkestwerken, liederen en musicals, voor professionele muzikanten en amateurs. Zijn werk wordt uitgevoerd in eigen land, maar ook in de rest van Europa, Amerika, Rusland en Japan. Hij werd als componist meermaals bekroond. Zo ontving hij in 1990 een eerste prijs in de Muizelhuiscompositiewedstrijd voor kamermuziek voor zijn Vier stukken voor cellokwartet. Hij kreeg premies in de provinciale prijs voor compositie van de provincie West-Vlaanderen voor zijn Gezelle-suite in 1993, en voor Sintra, een ballade voor orkest, in 1996. Met zijn Tweede strijkkwartet won hij de driejaarlijkse Jef Van Hoof-prijs in 1998 en werd hij laureaat van de compositiewedstrijd van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België. In 2001 won hij op de internationale compositiewedstrijd Song Expo awards voor de beste orkestratie met Jace, An uncalled answer en met zijn Concerto voor viool en kamerorkest.

 

Werkbespreking

We kunnen Koen Dejonghe als componist een laatbloeier noemen, aangezien hij zijn eerste “ernstige” compositie pas schreef op 32-jarige leeftijd. Daarvoor maakte hij wel wat popmuziek en enkele lichte en eenvoudige gelegenheidswerkjes, maar pas wanneer hij in 1990 met zijn Vier stukken voor cellokwartet (geschreven in 1989) een prijs won op de compositiewedstrijd van de Muizelhuisconcerten, kwam zijn carrière in een stroomversnelling terecht. Hij wierp zich intensief op componeren en ontwikkelde geleidelijk aan zijn muzikale taal.

Net zoals sommige generatiegenoten, gaat Dejonghe op zoek naar aanknopingspunten in het verleden om daaraan nieuwe dingen op te hangen. Zo maakt hij in zijn Tweede strijkkwartet gebruik van de traditionele functionele harmonie, maar ontbindt deze ook, waardoor een moderne klankwereld ontstaat. Uit de rock- en popmuziek – bijvoorbeeld van de Britse rockband Yes – leerde hij dan weer hoe muziek direct tot haar luisteraars kan spreken. Dejonghe wil muziek schrijven die retorisch is: via de behandeling van alle verschillende muzikale parameters wil hij iets uitdrukken. Daarbij is het overbrengen van gevoelens niet inherent aan een bepaalde muzikale taal. Ongeacht de stijl of het genre, moet het publiek ideeën uit zijn muziek kunnen abstraheren en er een betekenis aan kunnen geven.

De belangrijkste composities die Dejonghe tussen 1990 en 1998 schreef, zijn de Drie Gezelle-liederen uit 1992, Drie Sonnetten op tekst van Hugo Claus, de orkestballade Sintra uit 1994 en het Tweede strijkkwartet uit 1997. In deze werken wordt de herhaling van intervallen, die de componist in vroege werkjes vaak toepaste, uitgebreid naar de herhaling van langere, maar steeds herkenbare motieven. Deze worden vaak op zeer korte afstand van elkaar canonisch verwerkt. Ondanks een sterke metrische structurering geeft dit een wankel en ametrisch gevoel en een stereofonisch effect (“faseverschuiving”). Langere lyrische frasen zijn evenwel geen zeldzaamheid. Vaak worden deze in duidelijk reliëf geplaatst tegenover een geheel van kleine, snel rondcirkelende motiefjes, repetitieve loopjes, die ook weer canonisch verwerkt worden.

Jace, an uncalled answer (1998) is een werk voor orkest, twee zangers, elektrische gitaar en basgitaar, op een zelfgeschreven tekst in nonsenstaal. Het bakent een tweede periode af in het oeuvre van Dejonghe, waarvan, behalve Jace, ook het Concerto voor viool en kamerorkest (1999) en de opera Ket (2000-01) sleutelwerken zijn. In deze werken probeert Dejonghe los te komen van zijn academische artistieke opleiding door zich vooral te richten op de uitwerking van klanken op de luisteraar. Dejonghe maakt vanaf nu ook gebruik van een vast tooncentrum en de pitch class set theory van Allan Forte. Deze beide technieken dienen om herkenbaarheid, verbondenheid en eenheid in de werken te leggen.

Net zoals bij Jace, is er in het Concerto voor viool en kamerorkest (in opdracht van het Symfonieorkest van Vlaanderen) geen slagwerkpartij aanwezig en ook hier maakt Dejonghe gebruik van de settheorie. In het tweede deel van het concerto vallen vooral de toonladderfiguren op. Deze worden gecontrasteerd met een koraalachtige textuur, waardoor stabiliteit en labiliteit nauw met elkaar verweven worden. Het werken met klankvelden en de daaruit resulterende gelaagde textuur is een veel voorkomende techniek in Dejonghes oeuvre. Opmerkelijk in de melodievoering is het veelvuldig gebruik van (soms lange slierten) voorslagen. Dit gegeven, samen met het aanwezige tooncentrum, creëert een merkwaardige, contrastrijke spanning van grilligheid en onbestemdheid enerzijds, en stabiliteit en directheid anderzijds. Terwijl Dejonghe het vioolconcerto schreef, overleed zijn goede vriend en compositieleraar Willem Kersters. Het concerto zou geen derde deel meer krijgen en werd aan Kersters opgedragen. Net zoals vele van Dejonghes werken eindigt dit vioolconcerto “al niente”, in stilte.

In de opera Ket (in opdracht van Jeugd en Muziek Brussel) die in september 2003 werd gecreëerd, staat Dejonghes stijl volledig op punt. De meeste hogergenoemde stijlkenmerken zoals het gebruik van elementen uit de popmuziek, de settheorie (in Ket krijgt elk personage een set toegewezen), de duidelijke omgang met álle parameters (aandacht voor andere parameters dan de meest voor de hand liggende toonhoogte), het gebruik van repetitieve elementen, het werken met klankvelden en gelaagdheid zijn hier aanwezig en de muziek is meer dan ooit retorisch. Daarenboven vinden we vaste vormen als passacaglia, “tango nuovo”, wals en liederen terug in het werk. Al deze technieken geven het geheel een sterke coherentie. Het libretto van Geert van Istendael vertelt het verhaal van de stad “Ket”, de stad met veel vormen, veel kleuren, veel geuren, veel krotten, veel kantoren; een multiculturele stad van jeugdbendes en megalomane projectontwikkelaars. Tegen die achtergrond wordt het verhaal verteld over een onmogelijke liefde en over corruptie, passie en koele berekening.

In de werken die Dejonghe na Ket componeerde, merken we opnieuw een stijlverandering op. Dejonghe schrijft nu musicals en korte stukjes kamermuziek. De keuze voor deze genres gaat samen met een direct toegankelijke en eenvoudige muziektaal. Deze is meestal tonaal of modaal en maakt voornamelijk gebruik van technieken die gangbaar zijn in de pop- en filmmuziek, zoals de aaneenschakeling van parallelle akkoorden en het gebruik van ostinaten en susakkoorden. Zoals in de filmmuziek dienen atonale elementen als kleureffect om een bepaalde sfeer op te roepen. Dat is bijvoorbeeld duidelijk in Life Flower uit 2016. Soms leent Dejonghe ook niet-Westerse populaire muzikale stijlen, zoals in Gypsy Dance voor viool of A Russian Tango voor blazerskwintet.

Dejonghe heeft doorheen zijn carrière ook geregeld stukken voor jonge leerling-muzikanten geschreven, wat te kaderen valt in zijn activiteit als leraar aan de muziekschool. In 2010 schreef hij Funky Fox voor de bigband van de muziekacademie van Antwerpen en in 2014 schreef hij Kunst boven Water, een lied op tekst van Karl De Maeyer dat diende als ‘DKO lied’ voor heel Vlaanderen.

 

Werklijst

Orkest: Sintra (1994); Jace, an uncalled answer (1998); Vioolconcerto (1999)

Opera: Ket op tekst van Geert Van Istendael (2000-01)

Scènische composities: Drie Sonnetten op tekst van Hugo Claus (1994); (Wedding Date for Dance and Live Music (2010); The Snow Queen (musical) (2011);  De Raadselprinses (musical) (2015)

Kamermuziek: Vier stukken voor cellokwartet (1989); Drie miniaturen voor alle houtblazers en piano (1994); Surfing-trio (1995); Reminiscenza al inizio voor viool en piano (1995); Tweede strijkkwartet (1997); Tijdingen voor klarinet, cello en piano (1997); Vier temperamenten voor altsax en piano (1998); Fusions of Wonder voor klarinet, viool en piano (2007); Life Flower voor viool en piano (2016)

Solo: Ritorno eterno voor piano (1989); Cirkels IV voor viool (1991); A(n)Dante voor piano (1994)

Liederen: Drie Gezelleliederen (1992); Vocalise (2004); Kunst boven Water (2014)

Koor: Gezelle-suite voor gelijke stemmen a capella (1993); What is light (2005)

Koor en piano: Triptiek op tekst van Leonard Nolens (1995)

HaFaBra: Funky Fox (2009)

Een meer uitgebreide werklijst (tot 2003) vindt u hier.

 

Bibliografie

– M. BEIRENS, Lamento voor een vriend, in Muziek en Woord, dec. 1999, p. 16
– M. CERNY, Verzen van Nolens inspireren koorwerk, in De Standaard, 9-12-1995, p. 8
– M. CERNY, Sonnetten van Claus in werk van Dejonghe, in De Standaard, 4-12-1997, p. 11
– J. CHRISTIAENS, Dejonghe Koen: Strijkkwartet nr. 2 (1997), in Contemporary Music in Flanders I, Flemish String Quartets since 1950, uitg. dr. M. DELAERE en J. COMPEERS, Leuven, 2004, p. 35-37
– L. DE KEYZER, Vijf minuten muziek, in De Standaard Magazine, 13-11-1998, p. 37
– M. DELAERE, Y. KNOCKAERT, H. SABBE, Nieuwe Muziek in Vlaanderen, Brugge, 1998
– F. ROQUET, art. Dejonghe, Koen in Lexicon Vlaamse componisten geboren na 1800, Roeselare, 2007, p. 199-200
– L. SPREUWERS, Art. Koen Dejonghe, in Lexicon van de muziek in West-Vlaanderen, 2001, p. 76
– J. VAN HOLEN, Van pianominiatuur tot opera. Een onvoltooid componistenportret, in Vlaanderen, nr. 290, maart 2002

 

Discografie

– Duo voor cello en piano, LAUREATEN VAN DE TWEEJAARLIJKSE WEDSTRIJD VOOR COMPOSITIE VAN KAMERMUZIEK (cello: Karel Steylaerts, piano: Gilles Masson), Flanders Fields Mupro DDD WW – IG 09
– Guido Gezelle, Drie Gezelle-liederen (sopraan: Sylvie de Pauw, piano: Joost Van Maele), Globe 6047
– Jace, an uncalled answer voor orkest, COMPOSITIEKLAS WILLEM KERSTERS (Conservatoriumorkest o.l.v. R. Groslot), KVC 2000.001
– Drie Miniaturen (klarinet: John Van Laetem, piano: Cathérine Mertens) en Tijdingen (Clarino-ensemble (klarinet: John Van Laetem, cello: Barbara Gerarts, piano: Cathérine Mertens)), IN FLANDERS’ FIELDS VOL. 32, Phaedra 92032
– KOEN DEJONGHE 2e STRIJKKWARTET-NOTTURNO (Quatuor Danel), onuitgegeven opname van uitvoering in De Rode Pomp
– Vioolconcerto: deel 2 (viool: Filip Suys, Symfonieorkest van Vlaanderen o.l.v. David Angus), LEXICON VAN DE MUZIEK IN WEST-VLAANDEREN 2, LM02
– Fusions of Wonder (Spectra Ensemble), FINGERPRINTS – SIGNATUREN VAN COMPONEREND VLAANDEREN, Muziekcentrum Vlaanderen, FMC 2010/02
– Life Flower, FINGERPRINTS #2, Kunstenpunt, 2016/01

Een aantal onuitgegeven opnames van het werk van Koen Dejonghe bevinden zich in het archief van MATRIX.

 

Uitgever

CeBeDeM (werkzaam van 1951 tot 2015)
Score Exchange

 

Links

Soundcloud

 

 

©MATRIX
Teksten van Sara Lammens en Anna Vermeulen
Laatste aanpassingen: 2018

Belpairestraat 59, 2600 Berchem


0032 (0)496 69 54 67

Cd's in MATRIX
Partituren in MATRIX


Alle componistenfiches