LOGGHE Geert (1962)

Geert Logghe werd in 1962 geboren. Hij studeerde van 1980 tot 1990 aan de Koninklijke Conservatoria van Brussel en Gent. Naast de vakken harmonie, contrapunt, fuga, kamermuziek en muziekgeschiedenis volgde hij piano bij Claude Coppens, compositie bij Roland Coryn en experimentele en elektronische muziek bij Godfried-Willem Raes en Jan Rispens. Logghe’s studie bij Coppens heeft niet enkel een impact gehad op zijn pianistieke kwaliteiten maar ook op de ontwikkeling van zijn muzikale identiteit als componist.

Van 1987 tot 1992 was hij als assistent harmonie en contrapunt (van 1987 tot 1990) en assistent avant-garde-kamermuziek (van 1989 tot 1992) verbonden aan het Conservatorium van Gent. Momenteel is hij leraar piano en begeleidingspraktijk aan de muziekacademie van Gentbrugge. Naast zijn compositorische en pedagogische activiteiten is Logghe ook actief als gedreven pianist, waarbij hij zich als solist en kamermusicus vooral toelegt op 20ste-eeuwse muziek. Samen met blokfluitiste Tomma Wessel vormde hij tot 2000 het duo Meander, met de twintigste eeuw en muziektheater als muzikaal actieterrein. Naast werk van Mauricio Kagel, hielden zij zich bezig met creaties van (Vlaamse) componisten als Lucien Goethals, Lothar Lämmer, Boudewijn Buckinx, Frank Nuyts, Jan Rispens en Claude Coppens.

Logghe’s doorbraak op compositorisch vlak kwam met de opdracht van Antwerpen ’93 waarvoor hij het stuk Time before and time after schreef. Het werd gecreeërd door het ensemble Champ d’Action onder leiding van Michael Finnissy en lokte enthousiaste reacties bij het publiek uit. Daarop volgden opdrachten van onder meer Kunstencentrum Vooruit (Togaku en Temple Tunes) en Opera Mobile.

In 1999 werd Logghe benoemd tot “junior fellow” van de KBC-leerstoel Nieuwe Muziek aan de afdeling Musicologie van de K.U.Leuven. De laatste jaren doet Geert Logghe het op compositorisch vlak wat rustiger aan en legt hij zich vooral toe op het lesgeven.

 

Werkbespreking

Van Roland Coryn kreeg Geert Logghe een degelijke basis waarin een solide structuur, verantwoorde uitwerking en vermijden van overbodigheid centraal stond. Logghe’s leermeester en vriend Claude Coppens, ook pianist/componist, fascineert hem door diens obsessie voor het exposeren van kennis doorheen zijn overvloedig beschreven partituren en het spelelement van diens compositiepraktijk dat daar tegenover staat. Geert Logghe houdt zijn opuslijst bewust beperkt. Een compositie vergt voor hem een lang mentaal rijpingsproces dat geen bandwerk of veelschrijverij duldt en waaraan slechts in het finale stadium noten te pas komen. Door lectuur en het schrijven van essays onderzoekt hij een gedachte die later als abstract onderwerp van de compositie zal dienen. Eén van die gedachten die steeds terugkeert in Logghe’s oeuvre is die van de (on)mogelijkheid van communicatie.

Logghe is geïntrigeerd door het aspect tijd en daaruit voortvloeiend vorm. Enkele typische kenmerken van zijn muziek zijn: gebruik van een temporele module, combinatie van verschillende modules als structuurprincipe, meerdimensionaal tijdsverloop, gebruik van wiskundig georganiseerde proporties en afwijkingen van vooropgestelde regels. De componist zoekt ook steeds naar een wisselwerking tussen spanning en ontspanning, verwezenlijkt zonder de harmonische functies van de tonaliteit. Logghe schuwt tijdens het componeren het gebruik van de computer niet om langdurig handwerk uit te sparen. Zo laat hij de computer de mogelijkheden van een variabel ostinaat aftasten door de varianten te laten genereren die visueel en auditief getoetst kunnen worden, in alle mogelijke verschijningsvormen (als melodie, als harmonie en in complexe vormen van combinatie).

Dichters als Dylan Thomas en T.S. Eliot weten Logghe te inspireren, de eerste door zijn muzikale poëtische taal, de ander door zijn filosofische mijmeringen over tijd en muziek. In zijn eerste twee werken onderzoekt Logghe de mogelijkheden van talige constructies. Syllables (1987), een 10-stemmig koorwerk op tekst van Jan Hanlo, en Conversations voor blaaskwintet (1988) waarin de spelers ook gevraagd wordt te spreken en te zingen, zijn het resultaat van een uitpuren van de muzikale taal.

Vanuit sober harmonisch materiaal (een kwart-kwint drieklank f-bes-c) exploreert hij in Syllables systematisch de andere toonhoogten en registers en in Conversations laat hij de luisteraar de verschillende klankkleuren van het ensemble als door een prisma waarnemen. Met The Idea of North (1989/98) snijdt Logghe een nieuw favoriet thema aan: de stilte van het ijzige en besneeuwde noorden. Dit uit zich in het gebruik van een beperkt harmonisch en melodisch materiaal.

De eenzaamheid in het oneindige van Scandinavische landschappen is ook verwezenlijkt in Die Stille im Lande (1989), voor twee blokfluitisten en tape, en Oben (1990/91) voor kamerorkest, vier recitanten en tape. In het eerste stuk worden de constante verschuivingen op vlak van metriek en toonhoogte onderzocht. In de niet-metrische hoekdelen staan de blokfluiten centraal en blijft de tape, die uit elektronische blokfluitklanken bestaat, op de achtergrond. Het meer traditionele metrische middendeel plaatst de tape centraal. Het klassieke synchronisatieprobleem tussen de live-blokfluitisten en de opgenomen tape wordt niet behandeld of gethematiseerd door Logghe. De tape die voor Oben gebruikt wordt, stelt niet zulk probleem aangezien zij bestaat uit concreet materiaal: voetstappen in de sneeuw. De tekst bestaat uit interviews die Geert Logghe heeft afgenomen bij Duisters van Scandinavische origine. Zij praatten, ieder op hun manier, over het leven in Scandinavië (Oben). Communicatie tussen de vier recitanten is uitgesloten. Zij zijn niet enkel in de vier hoeken van de zaal geplaatst maar de monologen worden ook op elkaar gestapeld waardoor de verstaanbaarheid in het gedrang komt. In de hoekdelen worden de vier recitanten met twee instrumentale groepen gecombineerd en in het middendeel zijn het vier instrumentale groepen die samen met twee recitanten gecombineerd worden. Forma Formans (1989), een vorm in wording, heeft geen gespecifieerde bezetting voor de vier partijen. Geert Logghe baseert de proportionele verhoudingen van toonhoogte en toonduur alsook die van de totaalstructuur op die van de gulden snede. De intervallen van de modus volgen de Fibonacci-reeks, een getallenreeks waarvan twee opeenvolgende getallen zich tot elkaar verhouden volgens de gulden snede, symmetrisch vanuit de toon fis. Voor de segmentering van de delen past Logghe het principe van de Fibonacci-reeks wat aan en volgt een eigen logica.

Time before and time after voor kamerorkest (1992/93) put uit het ideeëngoed van T.S. Eliot, meer bepaald de vijfde sectie van diens Four Quartets (1943). Geert Logghe trachtte via zijn muziek een parallel te zoeken voor dit fragment waarin Eliot stelt dat de betekenis van muziek achter haar klank ligt. De drie-eenheid van de tijd bepaalt de compositie in al haar dimensies door de structurerende functie van het getal drie: drie secties, drie basisideeën, drie modi en ook het tempo en het aantal maten worden bepaald door het getal drie. Naast die overkoepelende organisatie van absolute muziek plaatst Logghe expressieve en retorische elementen die de processen onderbreken. Danse minable (1993) is een opdracht van het salonorkest Pomme d’Amour. Logghe schreef een parodie op de salonmuziek, vervat in een absurde dans. Togaku (1993/94) moest een cultuuroverschrijdend werk worden volgens de opdrachtgevers. Logghe trachtte de uiterlijke en oppervlakkige verwijzingen naar de Japanse Gagaku-muziek te ondervangen door ook structurele verwijzingen naar die muziek te maken.

Geert Logghe onderzoekt de mogelijkheid om spanning en ontspanning te creëren in Temple Tunes (1995/96) voor twee piano’s en slagwerk. Ritmische ostinato’s worden gecombineerd met versnellings- en vertragingsprocessen waarbij het slagwerk en de piano’s metrisch los van elkaar evolueren in de tijd. Deze fascinatie voor de variabele ostinati wordt verder gezet in Cinq Ordres (1996/97) voor blokfluitkwartet en slagwerk. Dit werk is ook letterlijk een vervolg op Temple Tunes aangezien het slagwerk-ostinato van het eerste deel van Cinq Ordres afgeleid is van het laatste deel van Temple Tunes. Ieder deel is een andere ordening van een nieuw variabel ostinaat. In het middendeel Kalfamer, het enige trage deel van Cinq Ordres, keert het thema van het noorden terug.

Vanuit Logghe’s fascinatie voor transformaties is het thema metamorfose geen verwonderlijke stap. De onvoltooide kameropera Die Verwandlung (1998/99) is gebaseerd op de novelle De gedaanteverwisseling van Franz Kafka. Het is Logghe’s eerste grootschalige werk.

Redemption, a sweet lament (2001), een compositie over het geloof in het positieve dat verandering kan teweegbrengen, is geschreven voor de kleurrijke bezetting van 2 klarinetten, trompet in C, bastrombone, harp, percussie, 2 violen, altviool en cello. Het werd in 2001 gecreëerd tijdens Transit in Leuven, en komt regelmatig terug op concerten van diverse ensembles voor hedendaagse muziek. Zoals de titel al doet vermoeden situeert deze compositie zich voornamelijk in een meditatieve sfeer. De dynamiek is overwegend zacht, maar daarom niet minder gedifferentieerd (van pppp tot poco f). Slechts op enkele plaatsen wordt het dynamisch register verder opengetrokken. Door het frequent gebruik van flageolets in de strijkers en de verschillende speelwijzen met “plunger mute” in de koperblazers slaagt Logghe erin om met een beperkt ensemble een heel rijk kleurenpalet te creëren. Het ritme is vaak heel subtiel, met stretto-contrapuntische constructies tussen bijvoorbeeld de twee klarinetten en de trompet. In de harppartij valt de vrijwel constante afwisseling van de tonen do# en reb op. Ook andere enharmonische combinaties komen voor, bijvoorbeeld in maat 24, waar de harp do#, reb en lab speelt, terwijl de vibrafoon do# en sol# aanslaat. Op die manier, en door de vaak vindingrijke orkestratie, schept Logghe een subtiel klankbeeld dat van de compositie een boeiend geheel maakt.

 

Werklijst

Symfonisch orkest: Luna Piena (1999/2000)

Salonorkest: Danse minable (1993)

Ensemble: Time before and time after (1992/93); Togaku (1993/’94); Redemption: a sweet lament (2001)

Opera: Die Verwandlung (1998/99) (onvoltooid)

Vocaal-instrumentaal: Oben (1990/91)

Koor: Syllables (1987)

Kamermuziek: Conversations (1988); Forma Formans (1989); Temple Tunes (1995/96); Cinq Ordres (1996/97)

Piano: The Idea of North (1988/98)

Instrument (en) plus tape: Die Stille im Lande (1989)

 

Bibliografie

– M. DELAERE, De dimensies van de tijd: Geert Logghe, in Nieuwe Muziek in Vlaanderen, uitg. dr. M. DELAERE, Y. KNOCKAERT en H. SABBE, Brugge, 1998, p. 160-165
– Y. KNOCKAERT, Voetstappen in onafzienbare sneeuwvlakten (Vlaamse componisten (11): Geert Logghe), in Kunst & Cultuur, 3, 1993, p. 20-21
– Y. KNOCKAERT, Postmodernisme in de nieuwe muziek in Vlaanderen, in Vlaanderen, 258, 1995, p. 360-365
– Y. KNOCKAERT, Handgespannen sonate. De creatie van Temple Tunes van Geert Logghe, in Kunst & Cultuur, 3, 1996
– Y. KNOCKAERT, Geert Logghe – Gedaanteverwisselingen, in Vlaanderen, 272, 1998,
p. 205-209
– J. VANHOLEN, Werkenlijst (met discografie) van Geert Logghe, in Vlaanderen, 272, 1998, p. 209

 

Discografie

– Time before and time after (Champ d’Action), Megadisc MDC 7869
– Togaku (Spectra Ensemble), René Gailly CD 92.026
©MATRIX
Teksten van Tim Mariën, Michael Swolfs en Klaas Coulembier
Laatste aanpassingen: 2005