ROSSEAU Norbert (1907-1975)

Norbert Rosseau werd op 11 december 1907 geboren te Gent, als zoon van twee circusartiesten: Max Rosseau en de Italiaanse Stella Lussie. Van hen (zijn moeder studeerde piano aan het Koninklijk Muziekconservatorium van Gent en zijn vader was violist en muzikale clown) ontving Norbert zijn eerste muzikale lessen. Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak vluchtten ze naar Italië en daar kreeg Rosseau les van Piramo, een vooraanstaand zigeunerviolist. Als wonderkind (“il piccolo celebre violinista”) doorkruiste hij heel Italië en gaf hij recitals tot na de Eerste Wereldoorlog. In Italië kreeg hij ook zijn muzikale opleiding: compositie bij Giuseppe Mulè, orgel bij Fernando Germani en piano bij Silvestri. Na het behalen van zijn diploma in het conservatorium van Rome vervolmaakte hij zich in compositie bij Ottorino Respighi.

Rond 1934 studeerde Rosseau psychologie en filosofie in Gent. Aan zijn loopbaan als vioolvirtuoos kwam plots een einde door een kwetsuur aan zijn rechterhand die hij in 1940 gedurende zijn krijgsdienst had opgelopen. Na de Tweede Wereldoorlog leerde Rosseau de concrete en elektronische muziek kennen en volgde hij meerdere cursussen in Darmstadt en aan het IPEM te Gent. Samen met Louis De Meester was hij de eerste componist in Vlaanderen die dodecafonische (pas na de Tweede Wereldoorlog!) en elektronische muziek componeerde. Verschillende composities van Rosseau zijn bekroond en meermaals worden zijn werken uitgevoerd voor de radio en in concertzalen.

In tegenstelling tot de meeste componisten is hij nooit verbonden geweest aan één of andere instelling zoals een conservatorium, een orkest of radio.

 

Werkbespreking

Rosseau zei zelf dat er wat stijl betreft geen periodisering mogelijk is in zijn werk. Hij was soms tegelijkertijd aan meerdere werken bezig in een totaal verschillende stijl. Zijn eerste belangrijke composities, namelijk de Suite agreste (1937) en H_O (1939) lagen in het verlengde van zijn studies in Italië en bevatten zowel impressionistische als expressionistische stijlkenmerken. Na 1940 had hij meer belangstelling voor het oratorium, o.a. Inferno (tijdens de oorlogsjaren geschreven op tekst van Dante) en L’An Mille (midden ’40). Op dat moment was er van experiment bij Rosseau nog geen sprake.

In 1951 componeerde hij het oratorium Maria van den Kerselaar ter gelegenheid van de 500e verjaardag van de bedevaart naar O.- L.-Vrouw van Kerselare bij Oudenaarde (1952). Onder invloed van zijn contacten met de Schola Cantorum van de St.-Baafskathedraal te Gent schreef hij in de volgende twintig jaar nog verschillende grote koorwerken zoals onder meer het Evangelie volgens Johannes (1965), Het lied van de vriend en zijn wijngaard (1967), Stenen en brood (1972) en het Passieverhaal volgens Mattheus (1970-73). Dit laatstgenoemde werk wordt traditioneel elk jaar op Goede Vrijdag in de St.-Baafskathedraal van Gent uitgevoerd.

In 1947 kunnen we echter spreken van een keerpunt: in op. 38 hield hij totaal geen rekening meer met de algemeen geldende regels, wat voor hemzelf een ware “bevrijding” betekende. Rosseau’s analyse van op. 38 leidde tot een studie van de dodecafonie die hij in een groot aantal composities zou toepassen, zoals o.a. in de Sonatine voor altviool en piano op. 41 (1949), het Postludio voor orgel op. 81 (1962) en het Pianokwartet opus posthumus (1975). In zijn benadering van de twaalftoonstechniek probeerde hij het idee van het thematische denken en een consonante harmonie te behouden. Hij stelde een twaalftonenreeks samen die het mogelijk maakte om vier consonante akkoorden te vormen: twee kleine en twee grote tertsakkoorden. Met dit materiaal bouwde hij een harmonisch systeem op dat aan de basis lag van verschillende composities zoals zijn Eerste Symfonie (1953), een Mis voor acht stemmen en contrabas (1953), de Variations pour orchestre (1962), 24 vocalises dodécaphoniques (1955), Trois jouets (1955) en het oratorium Maria van den Kerselaar (1951).

Tot 1960 maakte Rosseau overwegend gebruik van dodecafonie. Daarna stapte hij geleidelijk over naar de elektronische en de concrete muziek. Reeds voor de oorlog experimenteerde Rosseau op dit terrein. Samen met een bevriend technicus ontwierp hij toestellen met het oog op elektronische realisaties. Door geldgebrek en een tekort aan aangepast technisch materieel werden deze experimenten echter uitgesteld. In 1957 bezocht hij het Centre des recherches radiophoniques te Parijs om de nieuwste ontwikkelingen op het vlak van elektronische en concrete muziek te leren kennen. De oprichting van het I.P.E.M. (het Instituut voor Psycho-acustica en Elektronische Muziek) in 1962, die gegroeid was uit een samenwerking van de Gentse universiteit en de toenmalige BRT, was van grote betekenis voor iedereen die belangstelling had voor elektronische muziek. Er vonden voordrachten en concerten plaats en er werd functionele muziek geproduceerd voor televisie en film. Zo schreef Rosseau ook elektronische muziek als begeleiding bij gedichten van Bertien Buyl (De Twee, Weerty en Klokhuisruimte, 1964) en Adriaan Magerman (Ode aan Gent – Impromptu, 1969). In 1967 componeerde Rosseau de Elektronische Mis voor O.-L.-H.-Hemelvaart, die geheel elektro-akoestisch is opgebouwd. Het materiaal voor deze mis (die een Introitus, Kyrie, Gloria, enz. bevat) bestaat uit vervormde bandopnamen van knapenstemmen, klanken van kristallen glas en neertikkende waterdruppels.

Verder was Norbert Rosseau ook lid van Spectra, een beweging die ontstaan is vanuit het I.P.E.M en waarin Louis De Meester een prominente rol heeft gespeeld. Hier wordt vooral de nadruk gelegd op de experimentele muziek en de samenwerking tussen cultuur en wetenschap, de dialoog tussen componisten en ingenieurs. Rond 1963 schreef Rosseau enkele monofone werken, eenstemmige composities voor groot orkest zonder één enkel akkoord of meerstemmigheid. De spanning moet hier vanuit de melodie komen. Rosseau baseerde zich hierbij op de muziekgeschiedenis; de zuivere monodie of monofonie (zoals in het gregoriaans, het volkslied en sommige trouvèreliederen) was hierbij zijn uitgangspunt. In de Sinfonia liturgica (zijn tweede symfonie) uit 1961 is de enige samenklank een octaaf. De melodie, gezongen door vier solisten en een vierstemmig gemengd koor) bevat echter een uitermate grote ambitus (tot vier octaven) en wordt zeer gevarieerd gekleurd door het orkest. Het werk is oorspronkelijk zonder maatstrepen geschreven (cf. het gregoriaans), de maatstrepen werden pas later toegevoegd om het samenspel te vereenvoudigen en hebben dus geen enkele ritmische betekenis. Dezelfde techniek werd ook toegepast in zijn Evangelie volgens Johannes (1965), een passieverhaal voor solisten en vierstemmig koor a-capella.

 

Werklijst

Orkest: Twee symfonieën (1953 en 1961); Suite agreste op. 20 (1935); H_O op. 22 (1938); Symfonische Variaties; Concerto à cinq voor blazerskwintet en orkest; Concertino voor piano en strijkers; Concertsonate voor kamerorkest op. 64 (1957)

Orgel: Salve Regina op. 79 (1961); Preludio, Interludio en Postludio op. 81 (1962)

Oratorium: Inferno op. 23-25 (1940-44); L’An Mille op. 32 (1946); Sinfonia Liturgica op. 73 (1961); Zeepbellen voor kinderkoor en kamerorkest op. 69 (1959); Maria van den Kerselaar op. 44 (1951)

Opera: Sicilienne op. 39 (1948)

Koor: Ave Maria op. 43 (1950); Dédicace op. 51 (1954); Stabat Mater op. 67 (1957); Blues en Fuga op. 102 (1968)

Elektronische werken: De Twee voor mezzosopraan en bandopnemer op. 89/1 (1964); Electronische Mis (stereo bandopname) op. 100 (1967); Ode aan Gent – Impromptu (stereo bandopname) op. 106 (1969)

 

Bibliografie

– M. DELAERE, Pioniers van de Nieuwe Muziek (1920-1950), in Nieuwe Muziek in Vlaanderen, uitg. dr. M. DELAERE, Y. KNOCKAERT en H. SABBE, Brugge, 1998, p.5-33
– F. DELEU, Norbert Rosseau (1907-1975), Oudenaarde – Gent, 1984
– C. MERTENS, Hedendaagse Muziek in België, Brussel, 1967

 

Discografie

– Sonatine for viola and piano op. 41, MUSIC FOR VIOLA AND PIANO (altviool: Diederik Suys, piano: Filip Martens), In Flanders’ Field vol. 4, Phaedra 92004, 1994
– Het passieverhaal volgens Matteüs (Het Goeyvaerts Consort), THE PASSION NARRATIVE ACCORDING TO MATTHEW, DC97 AMB 08022, 1997
– Felicità d’Usignolo, S’il dissi mai (Soratea), LIEF HEBBEN, DC 98 10036, 1998
– De Pracht van Sicilië: Ouverture (Vlaams Radio Orkest o.l.v. Jan Latham-Koenig), THE FLEMISH CONNECTION – ORCHESTRAL MUSIC, MMP 024, 2001
– Missa in honorem Spiritus Sancti: Agnus Dei, FLEMISH CHORAL MUSIC, Koor & Stem, 2010
– Concerto voor Orkest op. 37 (deFilharmonie), RFP002, 2012
– H2O, opus 22 (Piaonoduo Mephisto), MUSIC FOR PIANO FOUR HANDS, Phaedra 92087, 2015
– Sonatine voor altviool en piano, opus 41 (altviool: Gerard Ruymen, piano: Frieda Pey), HEDENDAAGSE BELGISCHE MUZIEK, Alpha DBM-V 2188

 

Links

Componistenportret Norbert Rosseau op SVM

 

 

©MATRIX
Teksten van Kristien Heirman
Laatste aanpassingen: 2018