SCHROYENS Daniel (1961)

Daniël Schroyens werd geboren op 4 mei 1961 te Mechelen, waar hij opgroeide in een muzikale familie. Aan het Stedelijk Conservatorium van zijn geboortestad volgde hij piano, klavecimbel en kamermuziek. Daarnaast kreeg hij privé compositielessen van Wilfried Westerlinck. Reeds in 1974 werd zijn Small Symphony of Variations bekroond op de Tenuto compositiewedstrijd van de openbare omroep, wat resulteerde in 2 compositieopdrachten voor de Belgische Radio: Transparante kleurenstudie (1976) en Boeket (1979). Na zijn humaniora vervolgde hij zijn muzikale opleiding aan het Trinity College of Music te Londen, waar hij in 1984 gradueerde met een Fellowship diploma voor piano in de klas van Joseph Weingarten. De gastprofessoren aan het Berkshire Music Centre te Tanglewood (Theodore Antinion, John Harbison en Gunther Schuller) inspireerden hem zodanig dat hij zijn pianistenloopbaan opgaf om zich volledig te wijden aan het componeren. Na een kort verblijf te België, waarbij hij verscheidene diploma’s behaalde aan de conservatoria van Brussel en Gent, vervolledigde hij zijn compositieopleiding met een postgraduaat aan de Guildhall School of Music and Drama (1991-1993) bij Simon Bainbridge en Robert Saxton. Ondertussen woonde hij nog zomercursussen bij te Dartington (1992) en ‘Antwerpen 93’ (Walpurgis).

Naast de Tenutoprijs (1974) ontving hij voor verscheidene werken een bekroning: de Yehudi Menuhin-prijs (Londen, 1984) en de Lutoslawski-prijs (Londen, 1993). Tussen 1995 en 2002 had hij de artistieke leiding over de hedendaagse muziekcyclus ‘Paul Collaer’ voor het Festival van Vlaanderen te Mechelen en sinds 1999 doceert hij muziekschriftuur aan de Guildhall School of Music and Drama (Londen).

 

Werkbespreking

Het formele structuralisme, lineaire denken en de klassieke invloeden uit zijn jeugdwerken (zoals in Small Symphony of Variations) heeft Schroyens reeds geruime tijd volledig verlaten. Hij componeert intuïtief. Conventionele formele schema’s ruimen plaats voor een continue muzikale ontvouwing die eerder tot stand komt vanuit een ketenprincipe van associatieve aaneenschakeling dan vanuit een traditioneel doorwerkingsproces. Zo ontstaat een eerder rapsodisch aandoend muzikaal concept, doorgaans in één beweging, dat gekenmerkt wordt door een natuurlijke zin voor opbouw. De eerste 3 zinnen van Benediction uit Two Songs kennen per zin een toename van de ambitus, een uitbreiding van de intervallen, een groei in de lengte van de frasen en elke zin situeert zich in een steeds hoger register. De pianobegeleiding, ondanks haar harmonisch – ritmische eenvoud, ondersteunt deze opbouw door een gelijkaardige register- en ambitusuitbreiding, een toename van de densiteit en snelheid in het harmonisch ritme. Een intieme, introspectieve, soms desolate en fragiele toon overheerst in vele werken. On a crest of liquid silence vangt aan met een uiterst zacht ostinaat klanktapijt van 2 samenklanken waarboven zich, in een ander tempo, een driestemmig homoritmische melodische gestalte ontplooit. Verscheidene kleinere climactische opbouwen bereiden het grote hoogtepunt (aan P) voor, waarna de beginsfeer geleidelijk aan terugkeert, die nu, in het licht van wat voorafging, toch heel anders wordt beleefd. Vele andere werken getuigen van eenzelfde rust en kalmte. Aanduidingen als ‘molto calmo’, ‘lontano’, ‘sotto voce’, ‘tranquillo’, … beheersen de partituur en haast alle werken eindigen ‘morendo’ of ‘al niente’. Schroyens’ manuscripten zijn met de grootste zorg en aandacht voor het kleinste detail samengesteld. De overvloed aan agogische, dynamische en karakterindicaties maakt van zijn composities een fijngeslepen diamant waaruit de intentie van hun kunstenaar duidelijk spreekt.

Eenzelfde precisie vinden we terug in zijn instrumentatietechniek. Niet alleen het grote orkest – vaak met uitgebreid en gediversifieerd slagwerkinstrumentarium, obligate harp- en pianopartij – weet hij kleurrijk aan te wenden (zoals de heldere, kristallijnen sfeer die hij creëert in Suhail), maar ook in zijn solo pianowerken weet hij subtiel te orkestreren. Pedaalaanwijzingen zijn zorgvuldig uitgebalanceerd met aandacht voor resonantie, dynamiek, balans en lengte van de tonen, in samenklanken dienen bepaalde tonen meer op de voorgrond te verschijnen dan andere en de vaak complexe stemvoering is grafisch exact weergegeven (In Prélude non mesuré heeft hij daarvoor op een bepaald moment zelfs 5 afzonderlijke notenbalken nodig). Op harmonisch vlak gaat Schroyens eveneens niet-systematisch te werk. Door een vorm van auditieve logica en het associatieve karakter van zijn muziek ontstaat er steeds een consequent homogene klankwereld. Tevens vinden we in zijn werken vanaf het midden van de jaren ’90 een tendens naar diatonisering. De Berceuse uit 1997, die haast volledig is opgebouwd rond tertsconstellaties die bij aaneenrijgen ook ruimere diatonische contexten creëren, ademt volledig deze sfeer uit. In On a crest of liquid silence maakt hij gebruik van kwarttonen en in Dance Choreography vinden we dan weer minimalistisch – repetitieve elementen terug.

Schroyens flirt in al zijn werken met metrum, ritme en tempo op verschillende wijzen. De Prélude non mesuré refereert naar de klavecimbelsuites van Rameau en Couperin die op dit vlak grote vrijheid in uitvoering laten. Een maatsoort ontbreekt. Maatstrepen zijn nauwelijks aanwezig en duiden eerder op de indeling van muzikale gehelen. Conventionele en niet-conventionele ritmische notatie gaan hand in hand, terwijl de pagina’s ook nu weer een overvloed aan tempo- en andere aanduidingen dragen. In Fresco wordt elk metrisch houvast op een andere manier doorbroken. Dit werk telt 329 maten en een 200-tal maatwisselingen, waar binnen elke maat zich de meest grillige ritmische figuren aftekenen. Meestal treffen we deze figuren in een homoritmische context aan (waarbij elke toon op een andere wijze orkestraal wordt ingekleurd), maar soms ook in polyritmische zetting.

Sinds 1997 heeft Schroyens wegens drukke pedagogische activiteiten geen nieuwe werken meer voltooid. Toch blijft hij actief verder werken aan enkele schetsen en opdrachten.

 

Werklijst

Klavierwerken: Parade voor 2 piano’s (1982); Prélude non mesuré voor piano (1988); Berceuse voor piano (1997)

Kamermuziek: Transparante kleurenstudie voor celesta, vierhandig klavecimbel en harp (1976); Chanson voor viool en piano (1982); Kwintet voor 2 violen, altviool, cello en piano (1993); Two songs voor hoge stem en piano (1994, 1997)

Orkestmuziek: A small symphony of variations voor strijkorkest (1974); Suhail voor sopraan en kamerorkest (1987); Fresco voor symfonisch orkest (1990); On a crest of liquid silence voor symfonisch orkest (1997)

 

Bibliografie

– F. Verdonk, art. Is Daniël Schroyens in Londen herboren?, in Kunst en Cultuur, april, 1991

 

Uitgevers

CeBeDeM (werkzaam van 1951 tot 2015)
Digital Music Print (Antwerpen)

 

© MATRIX
Teksten van Tom De Haes
Laatste aanpassingen: 2007