SCHUERMANS Pieter (1970)

Pieter Schuermans werd geboren in Wilrijk op 3 maart 1970, en genoot zijn muzikale opleiding aan het Lemmensinstituut in Leuven, waar hij onder andere compositieles nam bij Luc Van Hove. In 1995 behaalde hij een eerste prijs compositie. Ook behaalde hij eerste prijzen voor dwarsfluit, contrabas en kamermuziek. In 1998 werd hij geselecteerd om deel te nemen aan een cursus die georganiseerd werd door Creative Dance Artists Trust in Wakefield, Groot-Brittannië. De cursus omvatte een intense, interactieve samenwerking tussen acht choreografen en acht componisten. In 2000 ontving hij de Prijs van de Provincie Vlaams-Brabant voor zijn compositie Per flauto e chitarra (1999). Zijn Compositie voor blokfluitenkwartet, percussie en jongleur (2000) werd bekroond met de Tech-Art Prijs. Hij schreef aan het Orpheus Instituut in Gent een scriptie over artistieke interactie. Voor de eindvoorstelling Looking through eardrums richtte hij het ensemble eaRis company op. Als contrabassist was hij enkele jaren verbonden aan het Collegium Instrumentale Brugense. Als fluitist treedt hij op in kamermuziekverband. Momenteel doceert Schuermans schriftuur, samenspel en contrabas aan het Lemmensinstituut. Ook is hij leraar dwarsfluit, contrabas en instrumentaal ensemble aan de Muziekacademie van Tessenderlo.

 

Werkbespreking

Veel van Schuermans’ werken zijn gecomponeerd vanuit het concept van interactie tussen muziek en beweging. Dit concept van interactie ontstond reeds op jeugdige leeftijd in de ouderlijke woonkamer, waar hij samen met zijn broer, een jongleur, schuchtere pogingen ondernam muziek en beweging tot een eenheid te doen versmelten. Het is het begin van een langdurig samenwerkingsverband, dat tot op de dag van vandaag voortduurt. Een levendige ritmische organisatie en een ongedwongen compositorische schrijfwijze, waarbij ingespeeld wordt op de bewegingskunst, zijn de parameters die de composities zullen kenmerken. Iedere compositie ontwikkelt haar eigen logica waardoor het werk een organische opbouw zal verkrijgen. Aan deze spontane muzikale ontwikkeling gaat evenwel steeds een nauwgezette voorbereiding van de muzikale structuur vooraf. Compositorisch is de muzikale inbreng in de interactieve werken divers. De ene keer speelt de componist in op de activiteit van de bewegingskunstenaar en een andere keer stelt de componist zich tevreden met het vervaardigen van onvervalste piano-ragtimemuziek, die volledig ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het jongleren.

Experimenten met elektronische muziek ging Schuermans niet uit de weg. In de Gentse Logos Studio leerde hij, onder begeleiding van Godfried-Willem Raes, om door middel van sensoren en het Dopplereffect beweging om te zetten in geluid. Het geluid werd door de computer op verschillende manieren geïnterpreteerd. Op deze wijze ontstonden dan ook evenveel verschillende muzieken. De inbreng in compositorisch opzicht bestond enerzijds uit het schrijven van de benodigde software en anderzijds uit het bewust gebruiken van bepaalde bewegingspatronen die de bewegingskunstenaar uitvoerde.

Het jarenlange experimenteren met muziek en beweging is inmiddels uitgegroeid tot een volwaardige synthese tussen dans, circus en muziek. In deze synthese betrekt Schuermans nu ook het publiek. Uitgangspunt is het bewerkstelligen van een goede communicatie van de uitvoerder met het publiek. Aan de uitvoerder wordt een zekere mate van vrijheid gegeven dit uitgangspunt te realiseren. In Compositie voor blokfluitenkwartet, percussie en jongleur (2000) combineert Schuermans pure interactie tussen de disciplines muziek, dans en jongleren. Muzikaal bouwt hij zijn compositie op vanuit een basismotief, dat verder wordt ontwikkeld middels een aantal technieken zoals motiefherhaling, canonische inzetten met kleine melodische veranderingen, ritmische verschuivingen, afwisselende maatsoorten, homoritmiek en polyritmiek. Fragmenten van complexe ritmische gelaagdheid worden in het werk afgewisseld met drie statische passages, waarin de blokfluiten op canonische wijze en in een eenvoudige en overwegend homoritmische zetting zeer rudimentaire akkoorden spelen. Aan percussionist en jongleur wordt in de statische passages ruimte geboden volledig vrij met elkaar te improviseren. Aldus bepaalt de afwisseling van statische en complex ritmisch gelaagde passages mede de vorm van het werk.

In zijn instrumentale werken hanteert Schuermans dezelfde muzikale uitgangspunten als in zijn werken voor muziek en beweging. Hiervan getuigt reeds zijn vroege werk Per contrabasso e pianoforte (1996). In het werk is interactie aanwezig tussen de uitvoerders. De interactie resulteert in een samenspel waarbij zich simultaan een ritmische gelaagdheid vormt tussen contrabas en piano. Tegelijkertijd kunnen successievelijk ook korte ritmische blokken worden waargenomen.

Schuermans’ ongedwongen wijze van componeren staat haaks op een aantal beredeneerde tendensen, die zich vanaf de jaren 1950 in de muziek voltrokken. Hij wil niet worden ingedeeld bij een bepaalde doctrinaire muzikale school. In het begin van zijn carrière kon Schuermans zich nog niet helemaal onttrekken aan de dogmatische eigentijdse muzikale tendensen, waarvan hij zich evenwel in de loop der tijd op een eigenzinnige manier heeft losgemaakt. In Rapsodie voor viool en blaaskwintet (1993) is duidelijk sprake van een soort punctuele schrijfwijze. Iedere noot wordt hierbij voorzien van een aantal afzonderlijke parameters. Ondanks de aandacht voor iedere noot moet de noot toch functioneel worden gezien in het kader van het grote geheel. De punctuele schrijfwijze doet geen afbreuk aan de grote vorm. Een complexe ritmische gelaagdheid in de partijen, gekoppeld aan zo snel mogelijk uitgevoerde tremolo’s, verwijst in sommige delen van het werk naar de structuur van een klankveld, zoals die in werken van Ligeti is aan te treffen. Ook is er in dit werk reeds sprake van een aanzet tot het creëren van levendige ritmische blokken, die zo kenmerkend zijn voor veel van Schuermans’ werken.

Naast het belang van de ritmische organisatie speelt in het werk van Schuermans ook de toonhoogteorganisatie een rol. Schuermans componeert atonale muziek. Hij hanteert hierbij het principe dat niet alle twaalf tonen gelijkwaardig aan elkaar zijn. Het idee om aan alle twaalf tonen eenzelfde belang toe te kennen vindt Schuermans een niet-inspirerende gedachte. Hij creëert dan ook een hiërarchie in de toonhoogteorganisatie. Compositorisch krijgt dit gestalte middels het creëren van een klankveld rondom een centrale toon. In Per flauto e chitarra (1999) komt dit ondermeer tot uitdrukking in een muzikaal proces waarbij fluit en gitaar zich steeds opnieuw oriënteren rond de toon mi.

Naast ritme- en toonhoogteorganisatie vormt in Per flauto e chitarra (1999) ook weer de interactie tussen de twee instrumenten de centrale gedachte. Het werk begint nogal improvisatorisch alsof beide instrumentalisten hun spel op elkaar afstemmen. Schuermans schuwt niet zijn klankvoorstelling te realiseren middels een veelheid aan speeltechnieken in beide instrumenten waaronder het produceren van microtonen in de fluitpartij en een scordatura-stemming in de gitaar. Het werk is opgebouwd uit een aantal in elkaar overlopende delen. De delen verschillen onderling van elkaar door hun improvisatorisch karakter, het gebruik van repetitieve en krachtige klankpatronen in de gitaar, een ritmische complexiteit die steeds op andere wijze tot een hoogtepunt wordt gevoerd en het gebruik van asymmetrische maatsoorten. Het laatste deel van de compositie kenmerkt zich hierdoor dat de fluit een bamboeachtige toon met kwarttoonafwijkingen produceert. De gitaar brengt door de voorgeschreven speeltechnieken ook afwijkende klanken ten gehore. Auditief dringt zich een vergelijking op met John Cages werk Prepared Piano (1940). Het gebruik van een onconventionele grafische notatie in de fluitpartij is eveneens een verwijzing naar een werk van John Cage. In Cages Aria (1958) evenals in Schuermans’ Per flauto e chitarra (1999) wordt de toonhoogte aangeduid met een getekende curve. De toonhoogte is hierbij meer ruw geschat dan accuraat uitgeschreven.

Wisselwerking is ook het sleutelwoord in Concerto grosso voor strijkers (2003). In dit werk verwijst Schuermans middels het vormtype van concerto grosso naar de barokke periode. In deel drie adagio antico ontstaat wisselwerking tussen de groepen door sologroep en het tutti met elkaar te doen wedijveren. Een fijnmazig polyfonisch weefsel wordt door het tutti gepresenteerd in de vorm van een model met uitgeschreven en gevarieerde herhalingen. Het model verplaatst zich in de ruimte met een kleine secunde in stijgende richting. Schuermans combineert op deze manier een oud vormtype met een hedendaagse techniek van klankveldverschuiving, die aan te treffen is in het werk van Ligeti. De sologedeelten onderscheiden zich door een ritmische diminutie, die de sologedeelten virtuozer laat klinken. Door vermenging van de sologedeelten met het tutti vormen zich in dit werk ook weer naar het einde toe de karakteristieke complexe ritmische blokken waarin de spanning tot een hoogtepunt wordt opgevoerd.

Een teruggrijpen naar een reeds lang bestaand vormtype is het in opdracht van Transit 2004 geschreven Con Variazioni (2004). De titel van het werk verwijst naar het type van thema met variaties. Het twaalftonig thema wordt in de Introduction op complexe manier voorgesteld. De variaties daarentegen zijn transparanter van opzet en worden steeds stilistisch in een andere context gepresenteerd. Het op een associatieve manier toevoegen van nieuwe muzikale elementen duidt op een organisch geplande ontwikkeling. De afzonderlijke delen contrasteren sterk met elkaar qua ritmiek. De titel van het werk Con Variazioni drukt uit dat het herdenken van het beginthema op de tweede plaats komt. Het werk kenmerkt zich door muzikale elementen uit verschillende stijlperiodes. Dit gaat van barok contrapunt en een romantische opwelling in het adagiodeel tot een enigszins subtiele instrumentale klankuitweiding in de vorm van een glissando stijgend en dalend in de coda, een knipoogje naar de elektronische muziek.

 

Werklijst

Interactief: L’Union fait la farce (1996); The Raincoat doctors (1999); Compositie voor blokfluitenkwartet, percussie en jongleur (2000); Looking through eardrums (2001)

Kamermuziek: Rapsodie voor viool en blaaskwintet (1993); Per contrabasso e pianoforte voor contrabas en piano (1996); Tango voor strijkkwartet (1996); Per flauto e chitarra voor fluit en gitaar (1999); Dance piece voor piano (1999); Opus nul voor dwarsfluit, klarinet, percussie, piano, viool, altviool en cello (2002); Boisterous bass voor contrabas en percussie (2003)

Orkest: Dispertio voor 12 strijkers (1992); Ballade voor symfonisch orkest (1994); Cascade voor fluit, hobo en strijkorkest (1995); Concerto grosso voor strijkers (2003); Con Variazioni voor groot strijkorkest (2004)

 

Discografie

– Per flauto e chitarra (Profundo met Steven De Baecke en Geert Claessens), PER FLAUTO E CHITARRA, STG2, 2001

 

Uitgevers

In eigen beheer
Lantro Music (Grimbergen)
CeBeDeM (werkzaam van 1951 tot 2015)

 

Links

Earis

 

 

©MATRIX
Teksten van Frank Waltmans
Laatste aanpassingen: 2009