VAN DE WOESTIJNE David (1915-1979)

Op 18 februari 1915 werd David van de Woestijne in Llandinam (Wales) geboren. Hij was de zoon van de expressionistische kunstschilder Gustave van de Woestijne en neef van de dichter Karel van de Woestijne. David koos al vroeg voor de muziek en begon zijn studies met klavier en notenleer aan het Koninklijk Conservatorium in Brussel (1925-1929). Daarop volgden harmonie, orgel en contrapunt aan het Lemmensinstituut (1929-1932) en vervolgens harmonie en kamermuziek (bij Godfried Devreese), fuga en orkestratie (bij Paul Gilson) en klavier en muziekgeschiedenis, alles aan het conservatorium in Mechelen (1932-1937).

Hoewel hij ook nog les volgde bij Désiré Defauw en de Spaanse componist Oscar Esplà, zou David van de Woestijne zichzelf altijd als autodidact blijven beschouwen. Wanneer hij Devreese zijn belangrijkste leraar noemde, dan doelde hij op de levenslessen eerder dan op de harmonielessen die Devreese hem gaf.

In 1938 trad David van de Woestijne als musicus-modulator in dienst bij het N.I.R. (het Nationaal Instituut voor Radio-omroep, de voorloper van de B.R.T.). Vanaf 1946 mocht hij zich 1ste musicus-modulator noemen om in 1966 tot dienstchef te promoveren. Daarnaast ontwikkelde van de Woestijne een carrière als concertpianist en trad internationaal op in vertolkingen van zijn eigen composities (o.a. in Frankrijk, Denemarken en Zweden). Wegens een vingerkwetsuur kwam hier in 1957 echter abrupt een einde aan. Vanaf 1968 gaf van de Woestijne ook een seminarie film- en toneelmuziek in Brussel. Tot op enkele jaren voor zijn overlijden op 18 mei 1979 te Brussel bleef hij componeren. Tijdens zijn leven kreeg hij in 1954 de Prijs voor Filmmuziek in Antwerpen, en het jaar daarop werd zijn gehele oeuvre met de Prijs Picard van de Vrije Academie van België gelauwerd.

 

Werkbespreking

Componeren was voor David van de Woestijne als een natuurlijke functie, en hij schreef dan ook zijn hele leven lang, elke dag. Het meeste daarvan was niet in opdracht, zodat er veel onuitgegeven op de plank is blijven liggen of zelfs in de prullenbak verdween. Het mag dan ook niet verwonderen dat hij, buiten zijn film- en toneelmuziek, een eerder beperkt oeuvre van een dertigtal werken naliet.

Uit deze werken spreekt een duidelijke voorkeur voor absolute muziek, hetgeen we ook als een anti-romantisme kunnen beschouwen en een verwerping van een al te esoterisch nationalistisch programma waartoe de Vlaamse muziek zich in die tijd soms bekende. Door voor klassieke vormen te kiezen en die opnieuw op te nemen in zijn uitgepuurde, heldere, bijna atonale toonspraak zette van de Woestijne zich ook af tegen een mystificerende “Kunstreligion”. Bij van de Woestijne gaat muziek zuiver over muziek, of zoals hij het zelf zei: “muziek is abstractie van de abstractie”. Op een ander niveau kunnen we zijn filmmuziek, als louter functionele muziek, ook als een ontkrachting van de “Kunstreligion” zien.

Toch noemde van de Woestijne zichzelf later wel eens de laatste romanticus, maar hiermee zette hij zich dan weer af van de avant-garde die in de jaren ’50 en ’60 opgang maakte. Hij had maar weinig begrip voor seriële compositie en verklaarde zelfs dat componisten dit als een noodgreep gebruikten omdat ze niets te melden hadden. Tot zijn laatste werken toe zou van de Woestijne vast blijven houden aan conventionele muzikale middelen. Dit verhinderde niet dat hij af en toe experimenteerde met dodecafone of zelfs aleatorische compositiemethoden (De Astronauten, radiocantate voor solostemmen, koor, spreekkoor en orkest, 1963). Ook werkte hij van 1958-1962 samen met Louis de Meester en ontstonden er 6 tape-composities, aansluitend bij de Parijse “musique concrète”.

In verband met de anti-romantische tendens wordt het werk van van de Woestijne vaak als neoclassicistisch beoordeeld, maar misschien dekt de term neobarok de lading beter. Naast de klassieke vormen en genres als sonate, symfonie en strijkkwartet komen we toch even vaak barokdansen (menuet, sarabande) en barokgenres tegen (toccata, divertimento).

Voor zijn grote cantate voor sopraan en orkest, Les sonnets de la belle cordière (1954), zette van de Woestijne tekst van de renaissance dichteres Louise Labé op muziek. Zoals op de toccata altijd een fuga volgt, zo laat van de Woestijne zijn Toccata voor piano(1935, het vroegste werk van zijn werklijst), die bestaat uit een zeer snelle eenstemmige ononderbroken stroom van 360 triolen, opvolgen door werken met een grote aandacht voor fuga. Zo opent zijn Divertimento voor hobo, klarinet en fagot (1941) met een knap staaltje fuga in de eerste beweging “Inleiding en Fuga.” We herkennen de dux-comes inzetten die echter door hun enorm doorgedreven chromatiek slechts nog een vage herinnering in zich dragen van hun oorspronkelijke tonale functie. Na het “Intermezzo” wordt hetzelfde fugathema nog doorgewerkt in het derde deel (“Molto Lento”) en is het vooral ook in het vierde deel (“Allegro Molto”) nog prominent aanwezig. Door de sterk verwijde toonspraak in het Divertimento vormen de cliché bascadensen telkens een verrassend eind van de beweging. Daar wordt dan de haast motorisch ritmische puls neergelegd, die van de Woestijne door zijn zorgvuldig complementair ritmische contrapunt creëert.

Een dergelijk stromende ritmiek herkennen we ook in zijn symfonie (1958), waar de strijkers, veelal door fugatische inzetten, de partituur ritmisch dynamiseren. Deze ritmische continuïteit wordt ook hier gerealiseerd door een afgewogen concertante complementariteit. De partijen geven moeiteloos ritmische en melodische figuren aan elkaar door. In het Concerto voor viool en 12 instrumenten (1945) organiseert van de Woestijne zelfs bijna heel het eerste deel, in sonatevorm, op het bourrée-ritme van één kwart en twee achtsten. Als barokelement valt in dit werk ook het gebruik van de klavecimbel op (ook gebruikt in Variaties op een thema van L.B. Lataste, 1955, en natuurlijk in de Hommage à Purcell, 1974). Bovendien zou deze klavecimbelpartij door de fugatisch contrapuntische behandeling van van de Woestijne zo uit het Wohltemperiertes Klavier kunnen zijn geplukt.

In de lijn van deze helder concertante schrijfwijze past een interesse in zuivere klank, die zo typerend is voor van de Woestijne. In zijn orkestratie zien we dan ook hoe elke romantische norm zoals die gestold is in de orkestratieleer van Rimsky-Korsakov, genegeerd wordt. De ‘Schmelzklang,’ gegenereerd door combinaties van instrumenten dezelfde partij te geven, vinden we nergens in het Concerto voor orkest van 1946. We vinden alleen de zuivere onvermengde kleuren, die toch op wonderlijke wijze melodische en ritmische gestalten naadloos van elkaar overnemen. De strijkersgroep wordt niet als een soort grondverf gebruikt waarop andere instrumenten dan eventueel wat accenten leggen, maar als een evenwaardige concertante partij. Of ze worden zoals in Sérénades (1946) of Eén-en-twintig1976) zelfs helemaal weggelaten, zodat het accent helemaal op de blazers komt te liggen. Opvallend in de orkestpartijen is dat er zo voorzichtig wordt omgesprongen met tutti fragmenten en dynamiek. Zelden wordt er echt luid gespeeld, en zelden duurt een tutti langer dan een paar maten. In de Symfonie (1958) lijkt het wel alsof de toch al schaarse tutti’s steeds gecompenseerd worden door een solo – meestal voor een houtblazer – waar het tutti in uitloopt.

Waar van de Woestijne de instrumenten meestal conventioneel inzet vinden we het meest expressionistisch instrumentgebruik misschien in het Concert voor viool en 12 instrumenten. De klassieke vorm schrijft voor het derde “Finaledeel” een rondo voor, en het is in dat deel dat hij voor de strijkers complexe flageoletakkoorden schrijft. Dat geeft een zeer nieuwe kleur en een modernistisch effect. Al eerder in dit stuk gebruikte hij ook alles verdrinkende blokakkoorden, die samen met een eerder besproken stuwende ritmiek en misschien de meest gewaagde dissonante toonspraak uit zijn gehele oeuvre sterk aan Stravinsky doen denken.

Inderdaad zijn zowel Stravinsky als Bartòk nooit helemaal afwezig in het werk van van de Woestijne, en het is deze internationale oriëntatie die hem naar eigen zeggen het meest geïnspireerd en geleerd heeft. Deze componisten kende hij via een intensieve luisterervaring die hij in zijn werk voor het N.I.R. kon uitdiepen. Naast een sterke oriëntatie op ritmische structuren kunnen we ook het folklorisme van zijn beide voorbeelden onder andere in het “Divertimento” terughoren, waarin bepaalde parallelle melodiezettingen, en flarden van afwijkende toonladders een onmiskenbaar volks of oriëntaals effect hebben. David van de Woestijne slaagde erin om zijn navolging van Stravinsky en Bartòk, zijn oriëntatie op de barokmuziek en zijn voorliefde voor zuivere instrumentklank altijd op een schitterende wijze in een transparante, vaak klassiek gelede vorm te integreren die deze muziek verre van eclectisch maar echt tot de zijne maakt.

 

Werklijst

Vocaal: Les sonnets de la belle cordière voor stem en orkest (1954); Graal 68 voor gemengd koor en orkest (1968); Blaadje zurkel voor alt en pianokwartet (1971)

Orkest: Ballade voor piano en orkest (1940); Concerto voor orkest (1946); Concerto voor viool en orkest (1947); Symfonie voor orkest (1958)

Kamermuziek: Toccata voor piano (1935); Divertimento voor hobo, klarinet en fagot (1941); Sonatine voor piano (1945); Concert voor viool en 12 instrumenten (1945), Sérénades voor piano en blaasinstrumenten (1946); Musique pour cinq instruments voor fluit, hobo, viool, altviool en cello (1952); Sonate voor 2 piano’s (1955); Variaties op een thema van L.B. Lataste voor klavecimbel (1955); Sarabande voor 2 gitaren (1965); Strijkkwartet voor 2 violen, altviool en cello (1970); Hommage à Purcell voor klavecimbel en strijkers (1974); Eén-en-twintig voor piano, contrabas en 19 blaasinstrumenten (1976)

 

Bibliografie

– J. DIERICKX, Een afspraak met David van de Woestijne, in Jeugd en Muziek, nr. 22, 1956
– Music in Belgium. Contemporary Belgian composers, Brussels, 1964, p. 131-132
– H. HEUGHEBAERT, Ontmoetingen met Vlaamse Komponisten. David van de Woestijne, in Vlaams Muziektijdschrift, nr. 8, 1972, p. 225-232
– M. DELAERE, Pioniers van de Nieuwe Muziek, in M. DELAERE, Y. KNOCKAERT en H. SABBE, Nieuwe muziek in Vlaanderen, Brugge, 1998, p. 5-18
– M. DELAERE, P. MANNAERTS, K. VAN DEN BUYS, V. VERSPEURT, Het geheugen van de geluidsfabriek, Leuven, 2004
– C. MERTENS, D. VON VOLBORTH-DANYS, art. Van de Woestijne, David, in S. Sadie (ed.), The New Grove Dictionary of Music and Musicians, 2de uitg., 2001

 

Discografie

– Concerto pour Orchestre (l’Orchestre National de Belgique o.l.v. Léonce Graz), Decca 143.373
– Divertimento (Blazerstrio van België), Alpha DB 48
– Symfonie (Nationaal Orkest van België o.l.v. Silveer van den Broeck), Cultura (voor het Ministerie van Nederlandse Cultuur Brussel)
– Concert voor viool en 12 instrumenten (viool: Joseph Putters, solisten van het Nationaal Orkest van België o.l.v. Léonce Graz), Decca 143.250

 

Uitgever

CeBeDeM (werkzaam van 1951 tot 2015)

 

Links

Componistenportret David van de Woestijne op SVM
Partituren van David van de Woestijne, beschikbaar in de muziekcatalogus van KU Leuven. 

 

©MATRIX
Teksten van Jelle Zeedijk
Laatste aanpassingen: 2018