DE JONGHE Marcel (1943)

Marcel De Jonghe werd geboren op 9 mei 1943. Aan de academie in Anderlecht volgde hij notenleer, piano, muziekgeschiedenis, kamermuziek, harmonie en contrapunt. Hij behaalde regeringsmedailles voor piano met de grootste onderscheiding, en voor kamermuziek met onderscheiding. De Jonghe werd tevens laureaat van Pro Civitate. Toch volgde hij eerst een lerarenopleiding, die resulteerde in een diploma regentaat Germaanse talen. Aan het Koninklijk Conservatorium te Brussel behaalde hij daarna eerste prijzen notenleer, harmonie, contrapunt, fuga en compositie. Zijn belangrijkste leraars waren J. Brouwers, Peter CabusJean Louël en Victor Legley.

Sinds 1972 is De Jonghe directeur van de gemeentelijke Muziekacademie te Dilbeek. Hij is ook docent schriftuur aan het Koninklijk Conservatorium te Brussel. In 1979 werd zijn compositie Introspection 1 geselecteerd als verplicht werk voor de Nationale Wedstrijd van het Gemeentekrediet voor piano. In 1992 volgde E-motions voor strijkinstrumenten, in 1999 Rainbow voor gitaar en in 2003 Trimoods voor houtblazers. De Jonghes pianowerk Introspection 2 werd in 1989 geselecteerd als plichtwerk voor een wedstrijd die door de academies van de Franse Gemeenschap georganiseerd werd. In 1990 componeerde hij op vraag van het Jeugd-en Muziekorkest van Antwerpen Obstinatio 1. Er werd reeds werk van hem gespeeld in Nederland, Duitsland, Frankrijk, Zwitserland, voormalig Joegoslavië, Turkije, Denemarken en de VS.

 

Werkbespreking

Marcel De Jonghe heeft een 130-tal werken op zijn naam staan. Hij begon op vrij late leeftijd met componeren. Zijn eerste compositie stamt uit 1977. Tussen 1978 en 1996 verplichtte De Jonghe zichzelf tot het componeren van drie kinderliederen per jaar, die hij telkens in een bundel samenvoegde. In 1979 kreeg De Jonghe zijn eerste componeeropdracht, wat resulteerde in het Divertimento voor 4 klarinetten en strijkers. Vanaf 1996 kwamen zijn composities bijna uitsluitend tot stand via opdrachten.

De composities van De Jonghe zijn onder te verdelen in 2 secties. Vooreerst is er de eigen stijl, die neoromantisch genoemd kan worden. Verder maakt De Jonghe nog gebruik van divertimentostijlen, avant-garde technieken, jazzy klankidiomen (Peanotes uit 1989) en een eenvoudige, tonale toonspraak voor schoolgebruik (vooral pianowerken). Deze tweede sectie wordt vooral bij specifieke opdrachten aangesproken.

Als neoromanticus gaat De Jonghe net als de romanticus uit van de essentiële principes van de tonaliteit (tonale centra, spanning-ontspanning) om ze dan te kruiden met bitonale, polytonale en atonale passages. Op die manier brengt De Jonghe een synthese van klassiek en hedendaags. Harmonie wordt door De Jonghe behandeld als een sfeerscheppend element, vandaar de voorliefde voor polychrome akkoorden in een verwijde tonaliteit. In sommige gevallen valt het tonaal centrum volledig weg en beweegt de melodie zich vrij binnen de evenwaardigheid van de 12 chromatische tonen. De melodie neemt een prominente plaats in bij De Jonghe. In de aandacht die hij heeft voor melodische rijkdom, welluidendheid en klankkleur, komt de ware neoromanticus in De Jonghe naar boven. Zelden plaatst hij de zo juist genoemde elementen in een strakke vorm.

De Jonghe beschouwt herhalingen als een noodzaak opdat de luisteraar “het muzikale spoor” (vooral in melodie) zou kunnen volgen. Hierdoor valt De Jonghe vaak terug op bestaande vormen, maar deze worden meestal verruimd of hertekend. Toch kennen een heel aantal werken ook een eerder improvisatorisch karakter, wel steeds met herhalingen. De Jonghe heeft een duidelijk doel met zijn muziek: communicatie, muziek als universele drager van stemmingen, gevoelens en emoties. Dit doel verklaart De Jonghes aandacht voor melodie en voor duidelijkheid door herhaling. Het aanleunen bij de tonaliteit past in de postmoderne tendens, die De Jonghe zelf omschrijft als “een begrijpelijke reactie op het atonale en seriële tijdperk.”

De neoromantische stijl komt het best tot uiting in de Introspecties. De Jonghe schreef er zes, tussen 1984 en 1990. Ze worden gekenmerkt door een improvisatorisch karakter. De toon is overwegend pessimistisch. Dezelfde kenmerken komen in alle Introspecties voor. Op Introspectie 6 na hebben alle Introspecties een centraal thematisch gegeven. In Introspectie 2 is dit een gebroken akkoord dat zowel in transpositie, als in zijn oorspronkelijke vorm terug komt. Het centrale gegeven fungeert als rustpunt (in zijn oorspronkelijke vorm), als overgang tussen twee bewegingen, als begeleidingsfiguur en als melodische figuur. Introspectie 2 kent een grote opbouw naar een lyrische passage, waar het centrale gegeven als begeleiding fungeert. Deze passage komt verder in de compositie nog eens terug: een doelbewuste herhaling.

Het gebruik van een centraal thematisch gegeven vinden we in het overgrote deel van De Jonghes composities terug en evolueert geleidelijk aan naar het gebruik van een uitgewerkte cellentechniek: een toonhoogteverzameling die in de loop van de compositie aan verschillende mutaties onderworpen wordt. Deze cellentechniek komt voor het eerst voor in Fantasques (1997). Dit werk voor klarinet in bes en piano vangt aan met de voorstelling van de cel in de piano. In maat 5 komt ze reeds getransponeerd terug. In de loop van de compositie vinden we ze telkens terug, soms volledig (aan het slot zelfs even in canon tussen klarinet en piano), soms gedeeltelijk. Vooral het slot van de cel (es-e-g-fis-b-bes) wordt veelvuldig geciteerd, weliswaar meestal getransponeerd en met enkele wijzigingen.

De Jonghes orkestwerken dragen de titel Obstinatio (op een aantal uitzonderingen na). Hiermee verwijst De Jonghe naar de verschillende ostinaten en thema’s die er telkens in verwerkt zijn. Obstinatio 1 (1990) vangt aan met de voorstelling van een ostinaat in de laagste strijkers. Bij de herhaling van het ostinaat plaatste De Jonghe de altviool en houtblazers erboven met een eigen thema. Bij de tweede herhaling komen ook de violen erbij, met nog eens een eigen thema. De verschillende thema’s worden herhaald, ondergaan mutaties en De Jonghe bouwt het geheel op naar de tutti in maat 98. Deze werkwijze herhaalt hij twee maal. De tutti’s worden gekenmerkt door het steeds opnieuw herhalen van een ritmische cel, en dit door een volledige instrumentengroep.

Ook in het Concerto voor piano en symfonieorkest uit 2016 wordt de cellentechniek toegepast: een cel van drie chromatische tonen (e-es-d) keert in verschillende permutaties, melodieën, begeleidingsfiguren en ritmes terug in de driedelige compositie. Geheel volgens de (romantisch-)klassieke normen, wordt het opgewekte allegro van het eerste deel van het concerto door een majestueuze langzame inleiding voorafgegaan. Waar de piano in het allegro een dialoog aangaat met het orkest, wordt in de langzame inleiding vooral het contrast tussen beiden benadrukt. In het eerste deel wordt duidelijk naar een hoogtepunt toegewerkt, met een lang uitgesponnen lyrische passage die verwijzingen naar de lydische toonladder bevat en uiteindelijk in een cadens uitmondt. Hierna volgt een reprise met een snel, ritmisch slot. Het tweede deel van het concerto is monothematisch en is opgevat als één lange climax opbouw. Het derde deel, weer volgens de klassieke vormconventies, is geschreven in rondovorm. Het ritmische en humoristische karakter, dat we bij een klassieke finale verwachten, wordt gecreëerd door vele maatwisselingen en imitaties van de orkestbegeleiding door de piano.

Het pianoconcerto is kenmerkend voor de neoromantische taal van De Jonghe. De componist beschrijft zelf hoe het werk elementen uit de romantiek en de hedendaagse toonspraak wil synthetiseren. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de vormopbouw en de lyriek enerzijds, en de centrale chromatische cel en de vele maatwissels anderzijds. Verder benadrukt De Jonghe dat de communicatie met de luisteraar centraal staat: deze muziek moet direct aanspreken, emoties overbrengen en vermijdt “intellectualistische en complexe constructies.”

 

Werklijst

Vocaal: Drie kinderliederen (van 1978 tot 1996); Ballade van de twee sterren: cantate voor sopraan, mezzosopraan, koor en kamerorkest (1979)

Solo: Introspection voor piano 1 (1984), 2 en 3 (1986), 4 en 5 (1988), 6 (1990); Pianowerkjes (1979, 1982)

Kamermuziek: Elegie voor dwarsfluit en piano (1978); A goodie moodie day voor gitaartrio (1986); Peanotes voor klarinetkwartet (1989); Fantasques voor klarinet en piano (1997); Fantasques II voor altsax of clarinet en piano (2017);  Sonate voor cello en piano (2017)

Orkest: Obstinatio 1 voor symfonisch orkest (1990); Obstinatio 2 voor harmonieorkest (1995); Concerto voor piano en harmonieorkest (2001); Concertino voor piano en strijkers (2011); Short Symphony (2014); Concerto voor piano en symfonieorkest (2016)

Een uitgebreide werklijst vindt u hier.

 

Bibliografie

– DE JONGHE, M., A composer’s testimony (CD), uitg. dr. Gemeente Dilbeek, 1992
– DE JONGHE, M., Onuitgegeven tekst over Concerto voor piano en symfonieorkest, 2018
– F. ROQUET, Art. De Jonghe, Marcel, in lexicon Vlaamse componisten gebroren na 1800, Roeselare, 2007, p. 200

 

Discografie

– A goodie moody day voor gitaar-trio (Trio 18), THREE GUITARS: VIVALDI, DE FALLA, THE BEATLES,…, Pavane Records, ADW 7208, 1989
– Bitter sweet tonics voor pianokwartet, (Marcato pianokwartet), CONTEMPORARY FLEMISH COMPOSERS, René Gailly 87177, 2001
– Concerto for Alto Saxophone and Symphonic Band, Werk voor Harmonieorkest, Concerto voor Piano en Harmonieorkest, MARCEL DE JONGHE: VERZAMELDE WERKEN I, uitgave in eigen beheer
– Concerto voor altsaxofoon en harmonieorkest, CONCERTOS FOR ALTO SAXOPHONE AND SYMPHONIC BAND (Symphonic Band of the Belgian Guides o.l.v. Walter Boeykens, solist: Norbert Nozy), René Gailly CD87 094
– A composer’s testimony, back to emotion, Obstinatio I, Pavane AW 7290
– Promenades voor gitaartrio, EMI 7243/5567182/0
– Vijf minicaprices voor klarinetchoir, PJ 960108 Vol 3
– Gentle pieces voor klarinetchoir, WWM 500.082 Vol 4

 

Uitgever

Euprint ed.
Lantro Music

 

Links

http://anksteendorp.weebly.com/muzikanten.html

 

 

©MATRIX
Teksten van Griet De Meyer en Anna Vermeulen
Laatste aanpassingen: 2018