MEYLAERS Stefan (1970)

Stefan Meylaers werd geboren in Neerpelt op 1 december 1970, en genoot een opleiding als pianist aan het Lemmensinstituut in Leuven. Hij behaalde er zijn Specialisatiediploma piano met grote onderscheiding en het Meestergraad-diploma piano en kamermuziek eveneens met grote onderscheiding. Daarna vervolmaakte hij zijn studie met het volgen van lessen in diverse muzikale disciplines. Voor het vak kamermuziek studeerde hij bij Guido De Neve en voor het vak compositie ging hij in de leer bij György Ligeti. In 1996 werkte hij als pianist mee aan de operastudio van de Koninklijke Muntschouwburg te Brussel. Meylaers mag zich reeds verheugen in enkele onderscheidingen, in 1999 werd hij uitgeroepen tot winnaar van de tweejaarlijkse Digital Music Print-compositiewedstrijd voor Belgische componisten en in 2002 ontving hij in Neerpelt de Egelprijs vanwege algemene culturele verdiensten voor de regio. In 2000 stichtte hij het New Art Trio, dat in België een toonaangevend ensemble is op het gebied van eigentijdse muziek. Naast zijn compositorische bezigheden houdt Meylaers zich actief bezig als docent, concertpianist en begeleider.

Hij was gastdocent op het International Summer Festival van Brasilia in Brazilië en trad op als jurylid op het Internationaal Muziekfestival voor de Jeugd in Neerpelt.

 

Werkbespreking

Na zijn studie bij Ligeti componeerde Meylaers An Hungarian Summer voor piano (1996). Structureel bestaat het werk uit zes korte, contrasterende delen, die via een centraal koraalthema onderling met elkaar zijn verbonden. Het is een soort eigenzinnige uitwerking van een thema met variaties. Het stuk, dat auditief klinkt als een werk uit de romantische periode, kenmerkt zich door compositietechnieken die terug te vinden zijn in werk van Ligeti, Bartók en Liszt. De prelude van het werk refereert aan Ligeti’s Continuüm voor klavecimbel (1968). Continuüm is een werk dat zich onder andere kenmerkt door faseverschuiving, resulting patterns en uitbreiding van het motief door het toevoegen van tonen. Ook worden in het werk geen maatstrepen genoteerd. Deze stijlkenmerken worden door Meylaers in de prelude van An Hungarian Summer overgenomen. In tegenstelling tot Ligeti’s Continuüm vormen zich in de prelude echter geen bovenliggende parameters. Het langzame tempo is daar debet aan. Wel zorgt het tempo ervoor, dat iedere noot in de compositie belangrijk wordt en dat alle accenten en ritmische verschuivingen tot in detail kunnen worden genoteerd. Dit resulteert in het op permutatieve wijze benadrukken van de hoofdtonen van de koraalmelodie. In het toccatadeel wordt het volledig diatonisch materiaal verdeeld over beide handen, hetgeen een verwijzing inhoudt naar Ligeti’s Désordre, etude voor piano (1985). Het tempo is er hier ook weer debet aan, dat er geen wanorde ontstaat, wanneer het motief in de linkerhand wordt uitgebreid met een noot. Wel formeert zich een anhemitonisch pentatonisch gegeven, dat verwijst naar Bartók en de Hongaarse volksmuziek. Bartóks invloed laat zich ook gelden in het veertien maten tellende derde deel. Kenmerkend in dit deel is de per maat wisselende asymmetrische maatsoort. Het werk eindigt in de stijl van Liszts Hongaarse Rapsodieën, waarbij het thema wordt ondersteund door akkoorden met een grote densiteit en begeleid door virtuoze glissando’s. Ligeti’s invloed is ook terug te vinden in het eerste deel van de Suite voor klarinet en piano (1999). Het werk, dat een virtuoos en vluchtig karakter heeft, refereert qua textuur en uitdrukkingswijze aan het laatste deel van Ligeti’s Selbstportrait mit Reich und Riley (und Chopin ist auch dabei) uit Drei Stücke für Zwei Klaviere (1976). Ligeti en ook Meylaers lieten zich hierbij inspireren door Chopins pianosonate in bes opus 35.

Meylaers’ compositiestijl kadert in een vrije tonaliteit. Essentieel uitgangspunt is het creëren van een toegankelijke muziektaal, waarbij het lyrisch aspect gekoppeld wordt aan de essentie van de emotie, ingenieus in balans gehouden door de ratio. Meylaers, die zich ondanks zijn studie bij Ligeti omschrijft als autodidact, wil niet behoren tot een bepaalde stroming in de muziek. Hij moet niets hebben van de complexe ontwikkelingen zoals die zich voordeden in de muziek sinds de jaren vijftig. Die hebben alleen maar geleid tot auditief niet waarneembare muzikale processen. In die zin sluit Meylaers aan bij opvattingen van Steve Reich en Ligeti. Desondanks heeft Meylaers zijn favoriete lijstje met hedendaagse componisten waaronder Mikhail Bronner, John Corigliano, Einojuhani Rautavaara, Peter Sculpthorpe, Arvo Pärt en Henry Gorécki. Ieder van hen werkt vanuit zijn specifieke culturele context en probeert daarbinnen op een originele manier een muziektaal te creëren, waarin emotionaliteit en ratio met elkaar worden verbonden.

Een werk, waarin Meylaers zijn meesterschap toont in het creëren van een lyrische melodie is Elegie voor cello en piano (1998). De cello ontwikkelt in dit langzame werk vanuit de diepte een melodie, die vervolgens op een zwierige en vernuftige wijze wordt voortgezet. Melancholie wordt in dit werk gekoppeld aan een soort van zwevende melodie, die tegelijkertijd een bepaalde ondertoon van Franse lichtvoetigheid in zich draagt. Kenmerkend is, dat de geconstrueerde melodielijn steeds vanuit de mogelijkheden van het instrument wordt gedacht. Deze werkwijze resulteert steeds in het creëren van een weldadig aanvoelende klank. Twee andere werken, waarin Meylaers zijn talent voor een lyrische opbouw etaleert, zijn Trio voor klarinet, cello en piano (2000) en Meditation voor hoorn en piano (1999). In Meditation wordt de melodie gedragen door akkoorden in de piano, die als een klok doorheen de tijd tikken. Dit laatste houdt een compositorische verwijzing in naar Ligeti’s begrip van clocks and clouds.

Meylaers’ partituren ogen eenvoudig. Desondanks bevatten ze een complexe en gelaagde opbouw, die veelal gepaard gaat met polyritmiek en polyfonie. Polyritmiek speelt een belangrijke rol in Aracoara voor strijkkwartet en piano (2003). Het werk is een muzikale herinnering aan een verblijf van de componist in Brazilië. Aracoara (vert. zonsondergang) bestaat uit twee contrasterende delen. In het eerste deel wordt afscheid genomen van de dag, terwijl de schoonheid van het land op melancholieke wijze wordt beschreven. In het tweede deel wordt verhaald van het echte leven, dat in Brazilië pas na zonsondergang op gang komt. Dan is er slechts plaats voor liefde, het voetbal en muziek. Samba en bossa nova spelen in het nachtelijke leven een belangrijke rol. Zuid-Amerikaanse ritmes zorgen in het werk dan ook voor de nodige polyritmiek. Waves voor cello en piano (2000) daarentegen kenmerkt zich door een virtuoze schrijfwijze. De interactie tussen cello en piano draagt zorg voor het polyfone karakter in het werk. Het levendig samenspel tussen beide instrumenten wordt versterkt door het veelvuldig achter elkaar plaatsen van asymmetrische maatsoorten. Muzikaal uitgangspunt in de compositie is het spel van aanspoelende en zich terugtrekkende golven, dat van nature een polyfoon karakter in zich draagt.

Vertrekpunt in Meylaers’ composities vormt steeds een kernidee. Vanuit dat kernidee ontwikkelt zich een celmatige opbouw, die als het ware in een doorgecomponeerde stijl wordt verder ontwikkeld. In de loop van de compositie worden steeds nieuwe muzikale elementen toegevoegd. Het eindresultaat vormt een organisch geheel, dat te vatten is onder één grote overkoepelende muzikale boog. In Waves voor cello en piano (2000) vormt het ritmisch motief uit de beginmaat de kerncel voor de compositie. Hoewel het werk bestaat uit twee lange hoekdelen, die gescheiden worden door een zeer kort, zangerig middendeel, wordt het motief steeds op schertsende en expressieve manier verwerkt en uitgesponnen. De steeds wisselende ritmes in de afzonderlijke partijen zorgen voor het element van gevarieerdheid en verdere spanningsuitbouw.

Het compositieproces speelt zich bij Meylaers af tussen de natuurlijke parameters van spanning en ontspanning. Aan deze uit het leven gegrepen parameters dankt de muziek haar bestaansrecht. In dit spanningsveld, dat te vergelijken is met het tonica-dominantprincipe zoekt Meylaers op een zeer persoonlijke manier naar een toegankelijke en op gevoel gebaseerde muziektaal. Meylaers composities kenmerken zich door een zekere spontaniteit, die niet verward moet worden met het begrip impulsiviteit. Iedere noot dient immers gelezen te worden in functie van de hele compositie.

Meylaers’ oeuvre vormt een beredeneerde weerspiegeling van zijn eigen levensverhaal, dat als een rode draad doorheen al zijn composities loopt. Dagelijkse gebeurtenissen, emotionele ervaringen en zelfs het innemen van een politiek standpunt spelen hierbij een rol. Politiek engagement is de inspiratiebron in Hymn voor viool, klarinet, cello en piano (2002). Een concrete ervaring met een kind, dat tijdens de oorlog in Kosovo zijn ouders had verloren, ligt ten grondslag aan de compositie. Het werk is een ode aan de mensheid en een oproep voor meer vrede en menselijkheid. Lost City voor sopraansax en piano (2003) is geïnspireerd op een Zuid-Afrikaanse legende, waarin wordt verhaald van een oude beschaving, die verwoest werd door een aardbeving. Meylaers’ spontaniteit en beredeneerdheid komen in dit werk reeds tot uiting in de creatie van het beginmotief, dat zich kenmerkt door een hoketusachtige constructie. Door op deze manier te verwijzen naar de aardbeving verbindt Meylaers een oude muzikale techniek met een gebeurtenis uit een ver verleden. Opgedane indrukken uit het dagelijks leven vormen voor Meylaers de basis voor het creëren van het beginmotief en het verdere verloop van een bepaalde compositie. Zij vertellen de componist steeds in welke vorm de compositie moet worden gegoten.

 

Werklijst

Vocaal: Three Love Songs voor middenstem en piano (1998); Vocalise voor hoge stem en piano (1998); Never We Met voor middenstem en piano (2003)

Piano: An Hungarian Summer (1996); Fantasy (1997); Poem (1997); Rapsody (1997); Two Children’s Pictures (1998);Two Short Pieces (1998); Moods of Passion; Three Miniatures (2001); Face of Roads (2002); Cantilena (2003); Habanera (2003); Beyond Rivers (2004); Black and White (Rock & Roll and Ballet)(2004); Blue Mountains (2004); Caravan (Pianomethode) (2004); Chi (2004); Empty Lake (2004)

Kamermuziek: Elegy voor cello en piano (1998); Nocturne voor hobo en piano (1998); Nocturne voor klarinet en piano (1998); Prelude voor cello en piano (1998); In the Vale of Dreams voor cellokwartet en piano (1999); Meditation voor hoorn en piano (1999); Suite voor klarinet en piano (1999); Deserts voor cellokwartet en piano (2000); Evening Waltz voor cellokwartet en piano (2000); Evening Waltz voor klarinet, cello en piano (2000); Lament voor hobo en piano (2000); Trio voor klarinet, cello en piano (2000); Waves voor cello en piano (2000); Hymn voor viool, klarinet, cello en piano (2001); Signs of Return voor trompet en piano (2001); The Spell voor hobo, klarinet, cello, fagot en piano (2001); The Spell voor viool, klarinet, cello en piano (2001); Lonely Child voor klarinet en piano; Aracoara voor strijkkwartet en piano (2003); Love Song voor viool en piano (2003); South Trip voor sopraansax en piano (2003); Summer Dance voor fluit en piano (2003); Angels voor strijkkwartet (2004); Lost City voor sopraansax en piano (2004); Mango voor euphonium en piano (2004); Mango voor tenorsax en piano (2004); Prayer voor hobo en piano (2004)

 

Discografie

– STEFAN MEYLAERS, PORTRAIT OF A COMPOSER (Stefan Meylaers), Phaedra 92024, 2001
– Face of Roads voor piano (Stefan Meylaers), NEW BELGIAN ETUDES, Gents Muzikaal Archief RP/GMA 044, 2004

 

Uitgever

Lantro Music (Grimbergen)
Music Print (Antwerpen)

 

©MATRIX
Teksten van Frans Waltmans
Laatste aanpassingen: 2005