ROELSTRAETE Herman (1925-1985)

Herman Roelstraete werd geboren in 1925 in Lauwe. In 1939 volgde hij in Torhout de kosterschool waar bij hem de liefde ontstaat voor het gregoriaans, het orgel en “de Vlaamse Zaak”, drie onderwerpen die in zijn composities heel vaak tot uiting zullen komen. Vanaf 1942 studeerde hij in het Lemmensinstituut bij Henri Durieux (harmonie), Marinus de Jong (piano en contrapunt), Flor Peeters (orgel) en Jules Van Nuffel (koordirectie en muziekesthetica). Na zijn eindexamen aan het Lemmensinstituut trok hij naar het Koninklijk Conservatorium van Brussel, waar hij de eerste prijzen zang (bij Maurice Weynandt), contrapunt (bij Marcel Poot) en orgel (bij Paul de Maleingrau) behaalt. Enkele jaren later bekwaamt Roelstraete zich daar verder in orkestdirectie, orkestratie en compositie. Later, in 1957, bekwaamde Roelstraete zich in de dodecafonie bij Máttyás Seiber.

In West-Vlaanderen drukte Roelstraete een stempel op het culturele leven: hij richtte koren, ensembles en orkesten op; deed onderzoek naar volksliederen en stond andere dirigenten bij met raad en daad. Met Karel Anneessens ging Roelstraete tot in Engeland op zoek naar instrumenten van de familie Anneessens en schreef daarvan de historiek neer. In Vlaanderen bezocht hij meer dan 270 orgels waarvan hij een register opmaakte met onder andere de vermelding van de orgelbouwer.

In 1950 werd Roelstraete directeur van de muziekacademie van Izegem. Hij richtte er bijafdelingen en nieuwe cursussen in, vermeerderde het leerlingenaantal, stichtte een concertvereniging en gaf zelf verschillende cursussen. Verder was hij een tijd zangleraar en had hij als hoge tenor een korte carrière als solist. Hieraan kwam plots een einde toen hij in 1953 een tijdelijke verlamming van de stembanden kreeg.

De oprichting van de vereniging Musica Flandrorum betekende voor Roelstraete een bekroning van zijn levenswerk. Het bevatte drie afdelingen die ten dienste stonden van de vergeten Vlaamse muziek: een kamerkoor, een muziekuitgeverij en een afdeling die zich vooral bezig hield met het bestuderen van vergeten partituren.

 

Werkbespreking

Roelstraetes voorliefde voor het gregoriaans komt in verschillende composities tot uiting. In de Elegie voor cello en orkest op. 14 vinden we bijvoorbeeld de melodie van het In Paradisum terug. Meerdere malen trok hij naar Solesmes om zich verder te vervolmaken in de gregoriaanse gezangen. Vanuit zijn ervaring als zanger vindt Roelstraete het uitermate belangrijk dat een compositie “zingbaar” is en dat iedere stem een aantrekkelijke partij heeft. Zijn lineaire, overwegend contrapuntische schrijfwijze is zeer opmerkelijk en werd regelmatig bekritiseerd. Roelstraete verwijst echter naar de muziek uit de middeleeuwen: de zangstemmen bezitten elk afzonderlijk een vloeiende, zelfstandige lijn, maar het geheel klinkt toch akkoordisch.

Een van de belangrijkste Vlaamse koorwerken is Lichtbericht voor Mensen op. 47 dat bekroond werd op de Provinciale Wedstrijd voor Toonkunst. In Lichtbericht voor Mensen maakt Roelstraete gebruik van hedendaagse (koor)technieken: polytonaliteit, kwartakkoorden, glissando’s, zoem- en spreekkoren en dissonante samenklanken (echter geen atonaliteit). Na deze omvangrijke compositie schrijft Roelstraete verschillende oratoria: De caritate Christo op. 54Kersthallel op. 48, Exodus op. 103 en Passie volgens Rubens op. 121.

Naast het gregoriaans had Roelstraete ook een bijzondere voorkeur voor het orgel. Hij was niet enkel een groot organist en improvisator, maar schreef ook verschillende orgelcomposities. Naast zijn ca. 20 werken voor orgelsolo gebruikte hij het orgel ook als concerterend solo-instrument in de Sinfonia Concertante op. 36, als orkestinstrument in Kersthallel en als begeleidend instrument in veel religieuze muziek. Zoals hij vanuit zijn zangervaring voor koor schrijft, componeert hij ook voor orgel vanuit zijn kennis van het instrument. De Drie modale fantasia’s voor groot orgel op. 95 (opgedragen aan Paul Anneessens) zijn gebaseerd op de oude modi (zoals de titels reeds aantonen: Fantasia Dorica, Fantasia Phrygica en Fantasia Mixolydica). De term fantasia duidt op een virtuoos, improvisatorisch karakter en een vrije vorm. Het virtuoze aspect is bij Roelstraete duidelijk aanwezig. In de eerste en derde fantasia vinden we duidelijk een drieledige structuur (ABA’). Het “pendelmotief” (do-si-do) dat hiermee samenhangt treffen we in de drie fantasia’s aan, al dan niet getransponeerd.

Roelstraetes grote kennis van de muziekgeschiedenis treffen we niet alleen aan in de vele stijlimitaties, zoals bijvoorbeeld in de Zeer klassieke ouverture op. 24 (à la Salieri) en in Laus libertatis (een typische baroksuite), maar ook in de composities die geheel geschreven zijn volgens een bepaald stijlidioom. De neoklassieke Symphonia brevis op. 21 getuigt van een moderne schrijfwijze maar heeft de vorm van een klassieke sinfonia (driedelig, sonatevorm in het eerste, liedvorm in het tweede en een contrapuntisch uitgewerkte gigue met een korte cadens voor vioolsolo in het laatste deel).

De compositielessen bij Máttyás Seiber wekten Roelstraetes interesse voor de dodecafonie op. Opvallend is dat hij de twaalftoonstechniek enkel in instrumentale werken heeft toegepast zoals het Terzet op. 44Octuor op. 60Variazioni per orchestra op. 65, Symfonie IV en Sonatine op. 67. Ondanks de vermeende strengheid van deze compositietechniek, slaagt Roelstraete er toch in in elk werk een bepaalde emotionaliteit teweeg te brengen. In Variazione per orchestra, een ééndelig werk voor vibrafoon, houtkwartet en strijkers, baseert Roelstraete zich op de tekst van Jan Vercammen: “Als het avond wordt zal ik mijn deur openen, en hem verwachten die in mijn droom beloofde dat hij zeker komen zou”. Het thema wordt in het begin voorgesteld door de klarinet en de fagot. Hierop wordt vooral ritmisch maar ook op vlak van klankkleur gevarieerd, waarbij de vibrafoon een grote rol speelt.

Vanaf het begin van de jaren 1970 krijgen we in het oeuvre van Herman Roelstraete een keerpunt, mede omwille van gezondheidsproblemen. In zijn composities treedt stilaan een versobering op en de werken uit die periode draaien meestal rond de doodsgedachte. Op korte tijd schrijft hij vijf liedcycli met veelbetekenende titels (Kringloop op. 84Overwegingen op. 90Eindgezangen op. 91Nachtland op. 92 en Voorbij de tuinen op. 93) waarin hij, in tegenstelling tot zijn vroegere grote koorcomposities, geen gebruik meer maakt van de hedendaagse compositietechnieken, maar de nadruk legt op de ontwikkeling van de melodie. Niet alleen in zijn vocale muziek zien we een toegenomen eenvoud, maar ook in zijn orgelcomposities heerst een overwegend elegische en meditatieve sfeer (bv. in Meditationes Verspertinae op. 131 en de Gezangen voor de andere oever op. 115).

Naast koor- en orgelmuziek schreef Roelstraete verschillende kamermuziekwerken waarvan zeker de drie strijkkwartetten, die Roelstraete pas op latere leeftijd schreef, vermeld moeten worden.

 

Werklijst

Orkest: Kleine Triptiek op. 1 (1942); Symphonia brevis op. 21 (1953); Zomerdivertimento op. 62 (1967)

Kamermuziek: Octuor op. 60 (1965); Sonatine voor viool en cello op. 67 (1967); Strijkkwartet nr. 1 op. 116 (1976)

Oratorium: De Caritate Christo op. 54 (1963); Exodus op. 103 (1973); Passie volgens Rubens op. 121 (1977)

Orgel: Sonatine I in b per organo op. 13 (1949-51); Drie modale fantasia’s voor groot orgel op. 95 (1972); Drie avondkantieken op. 110 (1975); Psalm 80 (1985)

Koor: Missa recitata op. 10 (1948); Lichtbericht voor mensen op. 47 (19…); Van Pietje Putter en Herte Vrouwe op. 38 (1958); Geuzenliederensuite op. 108 (1975)

Liedcycli: Het aards bedrijf op. 19 (1951); Kringloop op. 84 (1971-72); Nachtland op. 92 (1971-72)

 

Bibliografie

– M. BYRON en H. ROELSTRAETE, Ik leer muziek. Methode voor het aanvankelijk notenleeronderricht. Liedjes uit de folklore deel 1 en 2, Wetteren, 1968
– J. DEWILDE, Herman Roelstraete. Muzikale retrospectieve, Leuven, 1996
– L. GOOSEN, Ter nagedachtenis aan Herman Roelstraete (1925-1985), in Vlaanderen, 1990, p. 331-334
– H. SCHOTTE, Ter nagedachtenis aan Herman Roelstraete (1925-1985), in Vlaanderen, 1990, p.130-132
– K. SCHELDEMAN, Herman Roelstraete en zijn orgelwerken, verhandeling Lemmensinstituut, 1991
– C. SPILOES, Ik leer muziek I, Deel 1 van Marcel Bryon en Herman Roelstraete en Het Nieuwe Leerplan A.M.V. voor het eerste jaar, verhandeling Lemmensinstituut, 1989
– J. VANOVERBEKE, Herman Roelstraete, Vichte, 1981
– H. WILLAERT, Koormuziek van Herman Roelstraete, in Muziek en Woord, 1985, 129, p. 4
– H. WILLAERT,  Roelstraete, Herman, in A. DEFOORT, Lexicon van de muziek in West-Vlaanderen deel 3, p. 116-117

 

Discografie

– HERMAN ROELSTRAETE: KAMERMUZIEK (Paul Klinck, Freddy Van Goethem, Herwig Coryn en Gunther Broucke), PKP 004
– HERMAN ROELSTRAETE (1925-1985). RETROSPECTIEVE (Crommen, Beheydt, Thomas, BRTN-koor, Ysaye Ensemble, Collegium Instrumentale Brugense), Eufoda 1233
– Lichtbericht voor Mensen (BRTN-koor o.l.v. Vic Nees), Phaedra 92006
– Lichtbericht voor Mensen (Kortrijks Gemengd Koor, o.l.v. Herman Roelstraete), HEDENDAAGSE BELGISCHE MUZIEK, Cultura ‎5070-2
– HERMAN ROELSTRAETE: EXODUS, 5 ORGELSONATINES (Ars Vocalis Kortrijk), Ars Vocalis, AVK 5427
– HERMAN ROELSTRAETE I, Stichting Herman Roelstraete, shr 201025
– Terzet opus 44, ARCHIEF MUIZELHUISKONCERTEN, Mupro AC 03 10 25L

 

Uitgever

CeBeDeM (werkzaam van 1951 tot 2015)
Musica Flandorum
De Notenboom

 

Links

Alle werken van en over Herman Roelstraete, beschikbaar in de catalogus van KU Leuven
Meer informatie op cantamabile.be

 

©MATRIX
Teksten van Kristien Heirman
Laatste aanpassingen: 2018